3.15.2012

100 jaar Boon

Beste vrienden, vandaag gedenken we een van de grootste schrijvers die dit land ooit heeft voortgebracht.



Speciaal om hem te gedenken brengen we een tekst uit de oude doos, een artikel uit 1996 van Hugo Franssen.
voor de liefhebber naar meer, nummer 29 van het tijdschrift Marxistische Studies, is een special over cultuur.

L.P. Boon, socialistisch realisme en arbeiderskunstenaars

In boekhandel de Groene Waterman loopt momenteel een cursus voor arbeiders-schrijvers. Eén van deze arbeiders stelde de vraag: "Ik voelde mij altijd geïntimideerd door de zogenaamde professionele schrijvers. Maar kramen zij geen hete lucht uit? Moet literatuur niet over concrete zaken gaan en een functie hebben? Want anders zweeft ze en verdoezelt ze de realiteit."

Uitgever Hugo Franssen van EPO formuleerde daarop voor de kursisten volgend antwoord.

In de Rode Vaan van 2 februari 1946 schreef Louis Paul Boon over Kurt Peiser, de arbeider die de schilder van de paria's was. Dat gaat zo:

"Zeventien jaar geleden stelde Kurt Peiser tentoon in de zaal Giroux. Wij kwamen toen pas uit de school en begonnen met verwonderde jongensogen op te merken dat het leven, het waarachtige, iets heel anders was dan het de schoolmeesters voorgesteld hadden. Toen kwam Peiser en hij wierp de schermen van die theaterwereld voor ons omver. Hij liet ons in zijn doeken een lijdend, een duldend leven zien. Hij sprak stout een aanklacht uit die wij reeds aarzelend begonnen te mompelen. Het waren de nachtploegen, de gekrepeerden, de stervende paarden, de meisjes van het schamel genot, die ons erbarmen opriepen. Peiser was in onze ogen een reus, iemand die de banier van de opstand droeg."

Het waarachtige leven, daarover heeft Boon het. Maar in de kunstacademies gonst het van een ander leven. Het gonst er van herkenningstekens en jargon en verwijzingen naar de recentste estetica. En de kunst wordt verantwoord in die artificiële context, maar niet ten overstaan van het waarachtige leven. De kunstwereld verbeeldt zich een satelliet te zijn die zich meer en meer van de aarde verwijdert. Als een gouden leeuwerik, hoger en hoger, ver van de triviale alledaagsheid. Het is een mechanisme dat draait en draait, gevangen in een eigen spiraal. Het lijkt erop dat een schrijver des te waardevoller wordt naarmate hij meer weet te 'boeien' met minder inhoud.

En we verlaten de kunstscholen en de vrouwen die wij zien, zijn geen academie-naakten, ze dragen de sporen van de dagelijkse zorgen in hun rimpels, in hun klamme huid. En daar begint het werk van de schrijver en van de schilder.

De arbeider Jacob Smits, die de streek van de Kempen op het einde van vorige eeuw in schilderijen liet leven, was al tot die vaststelling gekomen: "Ik schilderde een neergevallen paard en riep er een voerman bij. Hij lachte en zei dat een paard onmogelijk zo kon vallen."

En ook Peiser ging naar het abattoir en schilderde er dag na dag de paarden die vielen... en niet meer opstonden. Hij bekeek zijn vroeger begonnen werk en moest ermee lachen.

En ook die andere schilder uit die tijd, de wufte Félicien Rops, wist dat wij geen gekrepeerden vermogen uit te beelden als we zoiets niet van dichtbij bekeken hebben. De Frans-Duitse oorlog van 1870 was uitgebroken en Rops trok naar Sedan om er op het slagveld te tekenen. En hij was er nauwelijks aangekomen of hij botste op Meunier, die er pijnlijk nauwkeurig aan het studeren was.

En zelfs de beroemde Duitse dichter Rainer Maria Rilke, die conservatief katholiek was en een reactionaire bewondering koesterde voor de adel, zei eens dat men bij veel sterfbedden moet gezeten hebben om een goed gedicht te kunnen schrijven.

Over Rops en Rilke en over Peiser schreef Boon in het lang en het breed in de februarinummers van de Rode Vaan in 1946. Een uitgesponnen pleidooi voor realisme in de kunst. Omdat er bij onze schrijvers een gebrek aan belangstelling is voor wat rondom ons gebeurt. Boon: "Nochtans, een kunst die waarachtig, die blijvend wil zijn, mag niet ontbloot blijven van wat steeds 'menselijk' geweest is."

Meeleven met de dingen

Een pleidooi voor realisme wil niet zeggen dat de schrijver een slaaf moet zijn van de 'werkelijkheid'. Die werkelijkheid is bron van inspiratie. Boon: "De kunstenaar is niet noodzakelijk een foto- of registreertoestel. Hij kan de laagheid en de hartstocht lager en hartstochtelijker aantonen dan zij dit reeds zijn, hij kan offervaardigheid en kameraadschap hoger tillen."

En realisme wil evenmin zeggen dat er geen plaats meer kan zijn voor het absurde of het fantastische want absurditeit en fantastiek zijn even menselijk als al het andere.

Boon gaf een weergaloze beschrijving van het schilderij 'De gebochelde' van Peiser. Hij schreef: "Ge ziet haar bochel niet, ge ziet haar dunne korte beentjes, haar lange magere armen niet. En toch staat ze er, volkomen. En wij willen er bijvoegen dat het niet alleen knap stielwerk is, wetenschap -want dat alleen is nog niet genoeg om een groot kunstwerk te scheppen-, maar dat Peiser ook de miserie, het vertrapte leven der gebochelden in zijn diepste wezen moet aangevoeld hebben.

Peiser, gij hebt de zeer eerlijke liefde voor het ambacht, en gij hebt daarbij het hart van een met alles meelevend mens. Dat maakt uw werk volledig."

Misschien is het typerend voor de jaren '90 dat de jongste literaire stroming zich Generatie Nix noemt. Niks wezenlijks meegemaakt, niks te zeggen. De gelauwerde nix-auteur Paul Mennes schreeuwt het triomfantelijk uit: "Wij leven in een artificiële wereld. Internet!"

Waarop de ietwat verbouwereerde criticus van de Standaard der Letteren vraagt: "U heeft geen belangstelling voor het echte?"

"Absoluut niet," antwoordt Mennes, "Reizen ,naar de plek die op een prentkaart staat afgebeeld, voegt niets toe aan de prentkaart zelf." En verder:

"Ik ben een absolute couch potato..."

"Een wat?"

"Een couch potato, een sofa-aardappel. Als het aan mij lag zou ik nooit buitenkomen." (SdL, 26 oktober 1995)

In Tox had Mennes al geschreven: "Van grote rampen aan de andere kant van de planeet, de gruwelen op steeds groter wordende schaal die ik dagelijks in het nieuws zie, sla ik niet op tilt. Ook het besef dat niemand ooit van zijn fouten schijnt te leren aanvaard ik berustend, erop vertrouwend dat de toekomst me zal opwerpen als profeet van het grote gelijk. Berusting is het buikje van de moraliteit, zielscellulitis." (Tox, 128-129)

Literatuur als gedoe in een lege ruimte, of juister: in een ivoren toren.

Er is een passage in Kleines Organon für das Theater waarin Bertolt Brecht de volksvrouw beschrijft die in de deur van haar huurhuisje de huisbaas met handige gebaren duidelijk maakt dat de huishuur niet mag stijgen. En Brecht bezweert de toneelacteurs: "Zeg niet dat deze vrouw geen toneel maakt. Want als u haar uit uw toneelwereld zou stoten, dan heeft zij het recht uw toneel uit haar wereld te stoten. Zeg niet dat deze vrouw geen kunstenaar is. Want zij zal antwoorden dat u geen mens bent. En dat is een groter verwijt. Zeg liever: zij is een kunstenaar omdat zij een mens is."

Socialistisch en antisocialistisch realisme

Fiat ars, pereat mundus. (Kunst moet gemaakt worden, al gaat de wereld ten onder.) Zo luidde het kunstcredo in fascistische middens in de jaren dertig. En toen de legers van Mussolini met de koloniale veroveringsoorlog in Ethiopië de tweede wereldoorlog op gang trokken, schreef de futurist Marinetti: 'De oorlog is mooi omdat hij, dankzij de gasmaskers, de angstaanjagende megafoons, de vlammenwerpers en kleine tanks, de heerschappij van de mens over de onderworpen machine grondvest. De oorlog is mooi omdat hij de gedroomde metallisering van het menselijk lichaam inluidt. De oorlog is mooi omdat hij een weiland in bloei verrijkt met vlammende orchideeën: de mitrailleurs.' En de echo van Marinetti klonk in de laaiende triomfkreten uit de cockpits van de Amerikaanse bommenwerpers die Bagdad bestookten: 'Een hemels vuurwerk! Een fantastisch schouwspel!'

Een loflied op de oorlog, in extase, dat is de voltooiing van l'art pour l'art. Maar Frans Masereel en Paul Van Ostaijen toonden de oorlog in al zijn lelijkheid. En Pablo Picasso diende Marinetti van repliek met zijn Guernica. Hij voegde eraan toe: 'Wat denkt u dat een kunstenaar is? Een imbeciel die alleen maar ogen heeft als hij schilder is of als hij dichter is een lier in alle lagen van zijn hart, of zelfs als hij een bokser is alleen maar spieren? Neen, integendeel, het is evengoed een politiek wezen, voortdurend op z'n hoede voor de verschrikkelijke of gelukkige gebeurtenissen. Denkt u dat kunst gemaakt is om muren te versieren? Nee, het is een offensief en defensief strijdmiddel tegen de vijand.'

Lang geleden, toen het kapitalisme een jonge, opkomende maatschappelijke klasse was, werd dat ook zo geformuleerd. Van Maerlant had het over "nutscap ende waer". De encyclopedisten, Diderot, Voltaire en vele anderen schreven met uitgesproken didactische bedoelingen.

De traditie van expliciet nuttige geschriften is zo oud als de literatuur zelf. Zo'n geschriften pleegden: Multatuli over koloniaal Java, Marc Twain en Joseph Conrad over koloniaal Kongo, Hemingway over de Spaanse burgeroorlog, Gorki over de Sovjetunie enz. En vandaag: Galeano, Ngugi-wa Thiongo, Sony Labu Tansi.

Allemaal literaire "hoogvliegers" om het eens in termen van de burgerlijke literaire wereld te zeggen, en toch ging men tekeer tegen de geëngageerde kunst, tegen de kunst die zich voor politieke doeleinden 'prostitueerde', tegen de kunst van het socialistisch realisme. En als de dichters waren 'bevrijd' van elk sociaal ideaal, werden ze ingezet in de strijd tegen het volk en tegen het socialisme. De schrijvers van dienst doen lyrisch over democratie en vrijheid, maar de wereld is er een van terreur en dood. Passioneler dan ooit worden universele waarden bezongen, maar de onrechtvaardigheid splijt de wereld dieper en dieper. En daar kwam Solzjenitsyn op de proppen, die beate aanbidder van de tsaar, die sympathisant van de nazi's. Solzjenitsyn gooide zijn contrarevolutionair realisme op de markt en meteen werd het gepopulariseerd en gepromoot met de Nobelprijs en met diploma's honoris causa. De burgerij spuwde op het socialistisch realisme om het antisocialistisch realisme te kunnen ophemelen.

Literatuur -en kunst in het algemeen- beïnvloedt onze morele en politieke visie op de wereld en wordt daar in laatste instantie ook voor gemaakt. Of, zoals Boon het zei: "De literatuur, hoe zij zich ook zou willen verheffen tot iets dat helemaal apart staat, is een produkt van haar tijd. Zij ondergaat de invloeden van de andere ideologische stromingen, terwijl zij op haar beurt de samenleving beïnvloedt en tracht te veranderen. Ziet ge, zoiets lees ik graag: te weten dat er niets oppermachtig en alleenstaand is. De schrijver mag peinzen dat hij in zijn boeken de werkelijkheid ontvlucht en met zijn fantasie het zandtapijt van de tijd verstrooit, het is niet waar. Hij kan geen andere personages uitbeelden dan deze die gegroeid zijn in zijn geest en hart, en dat hart en die geest zijn een produkt van zijn tijd, zijn omgeving en zijn sociale plaats in het leven."

Geen opmerkingen: