11.24.2025
stakingsdriedaagse
Meer dan 100.000 mensen tijdens de betoging van 14 oktober. Maar dat maakte weinig indruk op de Arizona-regering. Integendeel, de asociale voorstellen vliegen ons om de oren. Tégen werknemers. Tégen de sociale zekerheid. Maar vooral: telkens in het voordeel van de werkgevers. We gaan door tot naar ons geluisterd wordt.
Staak mee tijdens de stakingsdriedaagse!
24-25-26 november: spoorwegen
25 november: openbare diensten en onderwijs
26 november: interprofessionele nationale staking in de privésectoren
Liever dan te luisteren naar de bezorgdheden van zoveel mensen die telkens weer de straat op komen, liever dan het belang van het sociaal overleg te respecteren en compromissen te sluiten, provoceert de Arizona-regering onnodig. Deze regering laat onze sociale zekerheid nóg verder leegbloeden, met de uitbreiding van flexi-jobs, studentenjobs en werkgeversvrijstellingen. In verschillende sectoren staat het sociaal overleg intussen zwaar onder druk.
De gevolgen laten zich voelen in een almaar groeiende actiebereidheid. Staken doen we niet zomaar, maar in het algemeen belang. Voor méér sociale rechtvaardigheid, voor een sterkere sociale zekerheid én de toekomst van onze welvaartstaat.
Staken is in deze context méér dan nodig, nuttig en constructief.
11.23.2025
I’m ready for Christmas
Tussen een massa verbeterwerk en de examenvoorbereidingen door, tijd voor de kerstversiering.
Ja, het is nog vroeg en nee, het is zelfs nog geen advent, maar hij staat er toch.
11.17.2025
Dekolonisatie van de verbeelding: durven dromen als daad van verzet
Stamp Media brengt deze week een stuk over Afrofuturisme, dekolonisatie van dromen. Een leuk essay van Patricia da Costa.
Kolonisatie rooft niet alleen land, maar ook de mogelijkheid tot dromen. Generaties groeiden op zonder zichzelf ooit als held of toekomstdrager te zien. In dit essay onderzoekt Patricia da Costa de impact van de (de)kolonisatie van verbeelding. “Wat blijft er van je verbeelding over, wanneer je dromen als onmogelijk worden verklaard?”
De Franse psychoanalyticus en denker Frantz Fanon schreef al in zijn boek ‘Black skin, white masks’ dat kolonisatie niet stopt bij het koloniseren van land en grondstoffen, maar dat het verder gaat. “De gekoloniseerde heeft geleerd zichzelf te bekijken door de ogen van de kolonisator”, schreef hij.
Je hoeft daar niet eens lessen over te krijgen. Vaak begint het op schoolbanken, in films, maar ook in de gesprekken om ons heen, in wat wel of niet wordt verteld. Op mijn eigen school ging het over Afrika enkel in termen van slavernij, armoede en honger. Over alle acties die moeten worden gevoerd om daar te kunnen helpen.
Nooit ging het over wat er eigenlijk was vóór de slavernij en de Europese schepen. En daardoor leerden wij onbewust dat vóórdat Europa kwam, Afrika een leeg blad was dat pas ontstond wanneer iemand hen ‘ontdekte’.
De eenzijdigheid blijft daar. In veel westerse onderwijssystemen blijft het narratief over Afrika beperkt tot slavernij, armoede en conflict. Er wordt nauwelijks gesproken over de architectuur, tradities, politieke structuren of de geschiedenis vóór de slavernij. Dit voedt het idee van wat sommige denkers ‘historische amnesie’ noemen: een collectief geheugenverlies over wie de mensen waren voor de slavernij.
De gevolgen zijn zichtbaar. Negatieve percepties en representatie hebben gezorgd voor een vertekend beeld van Afrika. Oorlog, hongersnood, corruptie, ziektes en armoede lijken bijna ‘kenmerken’ van Afrika geworden. Zoals Japhace Poncian schrijft in ‘The persistence of Western negative perceptions about Africa: Factoring in the role of Africans’: de mainstream media versterkt dit narratief, maar doet er weinig aan om het te ontkrachten.
Afro-pessisme
Misschien is het niet genoeg om te zeggen dat zwarte mensen hun geschiedenis vergeten zijn. Volgens denkers uit de stroming van het Afro-pessimisme zoals Frank B Wilderson III, Saidiya Hartman en Jared Sexton, ligt het probleem veel dieper. Zwart-zijn is volgens hen niet enkel een culture en raciale identiteit, maar een structurele positie buiten het mens-zijn. In dit beeld is het ‘noodzakelijk’ dat zwarte mensen lijden en ze niet worden gezien als mensen. Wilderson schrijft in ‘Afropessimism’: “Zwarte mensen hebben geen analogie in de menselijke wereld. Geen droom, geen toekomst, geen verlossing is de slaaf gegund.”
De samenleving is gebouwd op de uitsluiting en instrumentalisering van zwarte lichamen. Het is niet dat zwarte mensen geen toekomst mogen hebben, maar dat het systeem zelf niet toelaat dat zij als toekomstdragers worden erkend. Het ontbreken van verbeelding is geen gevolg van een gebrek van te weinig representatie, maar wat Wilderson een ‘social death’ noemt: een toestand waarin je leeft, maar niet volledig wordt gezien als mens. Het is de diepgewortelde onmogelijkheid van zwarte toekomstverbeelding binnen een wit denkkader.
Afro-pessimisme is geen hoopvol kader, maar het maakt zichtbaar wat vaak onbenoemd blijft: dat dekolonisatie niet stopt bij taal of cultuur, maar bij het recht op jezelf in de toekomst te kunnen heroveren. En precies daar begint de radicaliteit van de volgende beweging: afrofuturisme.
En daar komt afrofuturisme om de hoek kijken, een artistieke en politieke beweging die zwarte mensen een plek geeft in denkbare toekomsten: technologisch, magisch, utopisch of dystopisch, maar steeds bevrijd van witte suprematie. Van Marvel’s Black Panther, waarin Wakanda een ongekoloniseerde Afrikaanse moderne staat is, tot in het sciencefictionboek ‘De Zaaier’ van Octavia E. Butler over een zwarte vrouw met een buitengewone gevoeligheid in een dystopische toekomst in de Verenigde Staten.
Afrofuturisme plaatst zwarte mensen als centrale figuren waarin alles mogelijk is en dat is wat het zo krachtig maakt. Het weigert om zwart-zijn enkel te koppelen aan trauma. Het is niet om het verleden te vergeten of als onbelangrijk te zien, maar als een weigering om het verleden als enige referentiepunt te hebben.
Voor mij persoonlijk betekent dit iets fundamenteels. Ik herinner me hoe ik als kind keek naar films en boeken zonder helden die op mij leken. Vandaag zie ik verandering: in Limbaverse van Will-Limba Moleka, met een Angolees hoofdpersonage, of in Spiderman: into the Spider-Verse waar een zwarte jongen de held is. Maar het gevoel dat je nergens echt thuishoort, blijft hangen.
Afrofuturisme doorbreekt dat. Het laat zien dat we in elke mogelijke tijd en ruimte kunnen bestaan. Het is een manier van heling, maar ook tegelijk een daad van verzet. Want dromen in vrijheid is een manier om koloniale erfenissen letterlijk te herschrijven.
Het recht tot dromen
En ja, het voelt soms onmogelijk. Hoe begin je met dromen wanneer het systeem je steeds opnieuw vertelt dat het niet voor jou is weggelegd? Misschien begint het klein: een verhaal, een film, een strip met hoofdpersonages die op jou lijken.
Dekolonisatie van de verbeelding is geen gek theoretisch idee. Het gaat over wie we durven te zien als toekomstdragers, wie we toestaan te dromen, en welke verhalen we vertellen over onszelf. Afrofuturisme gaat niet enkel over mooie fantasieën, maar het is een vorm van verzet. Het laat zien dat wij bestaan en onze verbeelding niet stopt bij de grenzen die ooit voor ons werden getrokken.
Misschien begint de heling net hier: niet door het verleden te vergeten, maar door het recht op dromen op te eisen. Zoals kunstenaar en denker Rasheedah Philips zegt: “Afrofuturisme is niet alleen een esthetiek, het is een strijd om tijd – om het recht om jezelf te zien in het verleden, heden én de toekomst.”
11.16.2025
"Voka is nu gansch het volk"
"De ware subsidieslurpers zijn niet die professoren en schrijvers die maandelijks in een academiezaal samenkomen, maar de arrogante bovenklasse die privévluchten vanuit Deurne naar Nice of Dubai door de belastingbetaler laat meefinancieren, maar dan met “werkingsmiddelen” in plaats van subsidies."
Op deze grijze zondag een lezenswaardige tekst van Jan Dumolyn over het besparingsbeleid van onze neoliberale Vlaamse regering.
De N-VA luistert alleen nog naar de ondernemersclub Voka en heeft het traditionele culturele nationalisme definitief losgelaten, schrijft Jan Dumolyn.
Er is al wat inkt over gevloeid, maar het blijft schokkend: de Vlaamse regering heeft drastisch gesnoeid in de subsidies voor kerninstellingen van het Nederlandstalige culturele en intellectuele leven. De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde (Kantl) verliest tegen 2027 bijna de helft van haar werkingsmiddelen, zonder inhoudelijke evaluatie. Ons Erfdeel, dat decennialang de culturele samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen bevorderde, ziet zijn steun gehalveerd en in een volgende fase nog verder teruggeschroefd. Ook de Ultimas verdwijnen – een schrijnend afscheid van wat ooit de Belgische Staatsprijzen voor Vlaamse Letterkunde waren, de eerste officiële erkenning voor auteurs als Guido Gezelle, Cyriel Buysse, Louis Paul Boon, Hugo Claus, Patricia De Martelaere en Kristien Hemmerechts. Eenzelfde besparingslogica treft de Koninklijke Vlaamse Academie van België (KVAB).
Met die kortzichtigheid ondergraaft Vlaanderen niet alleen zijn taal-, cultuur- en wetenschapsbeleid, maar ook een deel van de intellectuele infrastructuur waarop dat beleid generaties lang steunde. Voor het grote publiek zijn ze misschien onbekend of stoffig, maar academies voor taal, kunst en wetenschap gaat terug tot de 17de eeuw, toen Europa kennis en cultuur begon te organiseren in instellingen als de Académie française en de Royal Society.
Het waren aanvankelijk natuurlijk elitaire genootschappen die de natievorming moesten ondersteunen, maar ze groeiden uit tot symbolen van de bijdrage van wetenschap, kunsten, geschiedenis, taal en cultuur aan de maatschappelijke ontwikkeling. In de oorspronkelijk uitsluitend Franstalige Belgische context kregen de Vlaamse academies bovendien een emancipatorische functie. Kantl en KVAB zijn nog altijd maatschappelijk relevant: ze stimuleren onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en versterken taal en cultuur. En dat alles voor een overheidssubsidie die binnen de Vlaamse begroting bijna niets voorstelt.
De Vlaamse culturele wereld trok fel van leer tegen bevoegd minister Caroline Gennez (Vooruit). Filosofe Tineke Beeckman (DS 22 oktober) hekelde naar aanleiding van deze bezuinigingen het typische beoordelen van cultuur op ofwel economisch nut (door de rechterzijde) ofwel moreel activisme (door links). Zij pleitte voor de intrinsieke waarde ervan. Schrijver Christophe Vekeman (DS Weekblad 25 oktober) verweet Gennez een dedain voor het culturele verleden zelf. Niet dat er zonder zulke academies of Groot-Nederlandse initiatieven nu plots geen waarde aan de schone kunsten en letteren meer gehecht zou worden uiteraard. Impulsen tot creativiteit en vernieuwing komen van onderuit. Maar vanuit historisch standpunt is die cultuuraverse kleinburgerlijkheid van de Vlaamse regering wel een symbolisch breukmoment.
Hefboom voor emancipatie
Zowel de Vlaamse beweging, de socialisten en de christendemocraten beschouwden traditioneel taal en cultuur als een fundamentele hefboom voor emancipatie. Het Nederlands moest toegang bieden tot onderwijs, maatschappelijke participatie, zelfontplooiing en economische ontwikkeling. De flamingante socialist August Vermeylen benadrukte dat de taalstrijd een middel daartoe was, geen doel op zich. Hij stond aan de wieg van de vernederlandsing van de Gentse universiteit.
In dat streven naar geestelijke ontvoogding werd ook aan de letterkunde veel belang gehecht. De Vlaamse beweging had trouwens zelf ooit avant-gardistische schrijvers zoals Paul van Ostaijen en Wies Moens. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de Vlaamse literatuur zich echter kosmopolitischer en progressiever, met Claus en Boon als vrijgevochten boegbeelden. Priester-dichters moesten nu plaats maken voor maatschappijkritiek. Maar ook toen zou geen enkele politicus erover gedacht hebben de grote Vlaamse schrijvers niet meer op een voetstuk te plaatsen.
Vandaag breekt de Vlaamse regering dus nog wat meer met zijn emancipatorische tradities: taal en cultuur lijken geen hefboom meer. Maar die koerswijziging heeft diepere sociologische wortels. De Vlaamse kapitalistische elite die zich na de oorlog ontwikkelde, heeft nooit veel interesse betoond in cultuur of mecenaat, het bleef in hoofdzaak beperkt tot statusvertoon en lidmaatschap van societyclubs. Cultuur was voor veel hardwerkende ondernemers altijd een luxe en geen maatschappelijke noodzaak. Het huidige beleid is daar een logisch vervolg op: cultuur wordt gemeten aan economisch nut, niet aan intrinsieke waarde of identiteit. Vandaag zijn de kunstenaars en schrijvers die zichzelf Vlaamsgezind noemen bovendien op de vingers van een hand te tellen, maar de liefde komt ook niet van de andere kant.
De N-VA luistert nu blijkbaar alleen nog naar de ondernemersclub Voka en lijkt het traditionele culturele nationalisme definitief te hebben losgelaten – waarmee ik zeker niet wil suggereren dat alle Voka-leden cultuurbarbaren zijn. Zelfs de eigen Vlaamse Volksbeweging en de IJzertoren zetten ze op droog zaad. Vooruit en CD&V volgen slaafs dat beleid. Wat overblijft, is een soort centennationalisme en veel getoeter over technologische ontwikkeling en Vlaamse veerkracht. Jozef Deleu, de oprichter van Ons Erfdeel, waarschuwde al in de jaren 80 voor dat soort tamme middelmatigheid. Het is dan ook ironisch dat ook zijn erfenis nu wordt wegbezuinigd.
Maar ook links verzaakt dus aan zijn plicht. Het ideaal van volksverheffing – cultuur voor iedereen, ongeacht inkomen – werd eigenlijk al in de jaren 70 overboord gegooid.
Zogenoemde expats
Waar het Vlaams-nationalisme ooit taal zag als instrument van emancipatie, gebruikt de N-VA die taal nu eerder om te disciplineren. Migranten en anderstalige jongeren worden geconfronteerd met een hiërarchie van talen: alleen het Nederlands telt, hun moedertaal wordt bestraft of gemarginaliseerd. Die energie zouden we misschien beter gebruiken om onze anderstaligen intensief met de Nederlandse letterkunde te confronteren. Maar de zogenoemde expats – een woord dat ik nooit echt heb gesnapt, maar waarvan ik denk dat het ‘rijke migrant’ betekent – mogen natuurlijk wél overal ongehinderd Engels gebruiken. Ook aan de universiteiten, waar het Nederlands langzaam maar zeker doodgeknepen wordt.
Het idee dat echte levensvervulling voortkomt uit wetenschappelijke ontwikkeling of kunstzinnige ervaring, los van economische toepassing, klinkt hopeloos ouderwets. Maar literatuur, muziek, natuurobservatie of zuivere wiskunde zijn niet elitair – die misvatting bestaat jammer genoeg ook bij progressieven. Elitair zijn rijke mannen die met helikopters hun bedrijfsfeesten aandoen en er de werknemers gratis worsten en schlagermuziek voorschotelen. Of voetbalploegen kopen en daarom in de pers als ‘grote meneer’ betiteld worden. De ware subsidieslurpers zijn niet die professoren en schrijvers die maandelijks in een academiezaal samenkomen, maar de arrogante bovenklasse die privévluchten vanuit Deurne naar Nice of Dubai door de belastingbetaler laat meefinancieren, maar dan met “werkingsmiddelen” in plaats van subsidies.
Misschien moeten onze Vlaamse ministers Hendrik Consciences roman Baas Gansendonck nog eens lezen. Die rijke, maar ongeletterde herbergier uit de Kempen ging ten onder aan inhaligheid, hoogmoed en een gebrek aan zelfkritiek. Steeds meer lijkt hij het spiegelbeeld van onze zelfgenoegzame Vlaamse bovenklasse te worden.




