Een paar dagen geleden poste ik een oproep van VVS. Dé studentenkoepelorganisatie was op zoek naar studenten die de lerarenopleiding willen beginnen en die mee wouden protesteren tegen de forse prijsverhoging. Daarop kwamen zeer veel verontwaardigde reacties binnen en zeer veel studenten boden zich aan. Ondertussen is de studentenbeweging naar het Grondwettelijk Hof getrokken tegen deze flagrante schending van het ECOSOC-verdrag van 1966. In dat verdrag engageerde België zich ertoe over te gaan tot de geleidelijke invoering van het kosteloos hoger onderwijs.
Hieronder vind je een uittreksel van het persbericht dat VVS uitstuurde:
"VVS, de Vlaamse Vereniging van Studenten, stapt naar het Grondwettelijk Hof om een artikel uit het nieuwe decreet lerarenopleiding te schrappen. Het decreet wijzigt het inschrijvingsgeld voor de voormalige aggregaatsopleiding aan universiteiten en hogescholen. Studenten die zich inschrijven voor de hervormde lerarenopleiding zullen hierdoor vanaf komend academiejaar 533 euro moeten betalen in plaats van de 134 euro vorig jaar. VVS vecht deze verviervoudiging van het studiegeld aan op basis van het VN-verdrag van New York uit 1966. Daarin engageert ons land zich tot de geleidelijke invoering van de kosteloosheid van het hoger onderwijs. De sterke stijging van het inschrijvingsgeld voor de specifieke lerarenopleiding maakt deze minder toegankelijk. VVS, dat ijvert voor de democratisering van het hoger onderwijs, heeft daarom gisteren een verzoek ingediend om deze verhoging nietig te verklaren."
Lees hier het volledige persbericht.
8.08.2007
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
3 opmerkingen:
Dat is allemaal zeer gezellig van VVS, en het Grondwettelijk Hof is áltijd leuk, maar ik hoop dat de Vlaamse Vereniging van Studenten niet te veel geld uitgeeft aan juridisch advies in deze zaak. Aangezien het vernietigingsberoep geen juridische kans op slagen heeft (cf. volledig analoog beroep van FEF) kan het niet meer zijn dan louter een publiciteitsactie.
ik zie de gelijkenis met de laatste FEF-zaak niet. daar oordeelde de rechter dat de inschrijvingsgelden onderworpen zijn aan een standstill, maar dat het doorrekenen van kosten die geen inschrijvingsgeld zijn wel mag. hier gaat het om een verhoging van inschrijvingsgeld, en in het verleden oordeelde het arbitragehof wel een standstill als het enkel inschrijvingsgeld betrof.
Dat heb ik dan toch nergens gevonden.
Als je arrest 028/2007 leest, zie je dat ten aanzien van artikel 1 van het bestreden decreet wordt gesproken van (o.m.) onschrijvingsgelden en ten aanzien van artikel 2, c) de aangerekende kosten.
Enkele relevantie passages uit het arrest:
Uit de lezing van voormeld artikel 13.2 blijkt dat voor het « lager onderwijs », het « middelbaar onderwijs in zijn verschillende vormen » en het « hoger onderwijs » onderscheiden bepalingen en behandelingen gelden. Het lager onderwijs dient « voor allen verplicht en kosteloos beschikbaar [...] te zijn »; het middelbaar onderwijs dient « voor een ieder beschikbaar en algemeen toegankelijk [...] te worden gemaakt »; het hoger onderwijs dient « voor een ieder op basis van bekwaamheid gelijkelijk toegankelijk [...] te worden gemaakt ».
(...)
Artikel 13.2, litterae b) en c), van het Verdrag doet derhalve geen recht op kosteloze toegang ontstaan tot ander onderwijs dan het lager onderwijs. Wel verzetten die bepalingen zich ertegen dat België, na de inwerkingtreding van het Verdrag te zijnen aanzien - op 21 juli 1983 - maatregelen zou nemen die ingaan tegen de doelstelling om de gelijkelijke toegang tot het hoger onderwijs te verwezenlijken, onder meer door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs.
(...)
B.4.11. In 1983 werd een schoolgeld geïnd voor de toegang tot het hoger onderwijs van het korte type en het lange type. Volgens de uiteenzetting van de minister was het « vastgesteld op 250 frank voor het niet-universitair hoger onderwijs van het korte type, en, sedert 1978, op 5 000 frank voor het niet-universitair hoger onderwijs van het lange type » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 1989-1990, nr. 147/2, p. 3).
De standstill-verplichting, die voorvloeit uit het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en in B.4.9 is vermeld, houdt niet in dat die gelden na 1983 niet kunnen worden verhoogd, met name, enerzijds, op grond van een redelijke beoordeling van de evolutie van de kosten van levensonderhoud, van die van het nationaal product en van de stijging van het gemiddelde inkomen per inwoner, ten opzichte van de tijd waarin ze zijn vastgesteld, en, anderzijds, op grond van motieven van algemeen belang vermeld in onder meer artikel 2.1 van het Verdrag, waaronder in het bijzonder de ter beschikking staande financiële middelen.
Steeds tot uw dienst.
Een reactie posten