9.12.2007

'De School van de Ongelijkheid' in de pers

Het boek 'De school van de ongelijkheid' kreeg heel wat media-aandacht. Een klein overzicht.

'Het onderwijs versterkt de sociale ongelijkheid'

BRUSSEL l België is zelfs het land met de grootste kloof tussen de sterkste en de zwakste presteerders op school in Europa, concluderen Ides Nicaise, Nico Hirtt en Dirk De Zutter in hun studie. Zij willen in de eerste plaats een aanzet bieden tot reflectie voor studenten, leerkrachten, ouders en beleidsmakers.
De prestatiekloof blijkt verband te houden met sociale afkomst. Niet onwetendheid, maar gevestigde belangen en politiek verzet van bepaalde groepen staan hervormingen in de weg. "Ouders van sterke leerlingen sturen hun kind niet zomaar naar een school met een gemengd publiek", zegt Ides Nicaise, hoofd van de HIVA-onderzoeksgroep onderwijs en levenslang leren en docent aan de KU Leuven. "Ze kiezen voor elitair onderwijs omdat ze denken dat de kwaliteit beter is. Het is echter belangrijk dat kinderen in het secundair onderwijs een sociale vorming krijgen en dat ze in contact komen met andere culturen en sociale lagen. Ook praktische vaardigheden zijn belangrijk. Ouders moeten er dus van overtuigd worden dat een brede vorming voordelen heeft."
Zelfs over een periode van een eeuw bekeken is er volgens Nicaise geen sprake van een duidelijke democratisering van het onderwijs. "Het onderwijs is wel toegankelijker geworden voor verschillende sociale groepen", zegt Nicaise. "Maar massificatie is niet gelijk aan democratisering. Kinderen uit lagere sociale klassen gaan nu langer naar school, maar tegelijk gaan de kinderen uit de hogere klassen ook langer naar school. Zij behalen bijvoorbeeld een tweede diploma. De ongelijkheid verschuift zich dus gewoon.
"Bovendien concurreren scholen zelfs binnen de onderwijsnetten onderling om de sterkste leerlingen te werven. Hun doel is de reputatie van de school hoog te houden. Dat heeft positieve gevolgen, maar uiteraard ook nefaste. Zo krijg je immers elitescholen en scholen met minder sterke leerlingen. Kansarmen komen in een neerwaartse spiraal terecht, kinderen uit een hoger milieu in een opwaartse.
"In sommige landen heeft men daarom aan de overheid de exclusieve macht gegeven om onderwijs in te richten. Zo wordt de gelijke behandeling van alle leerlingen gewaarborgd. In de Belgische context is dat uiteraard ondenkbaar.
"Een realistischer voorstel is om de kwaliteit en de sociale toegankelijkheid van scholen gelijker te maken. De maximumfactuur, die stelt dat de ouders niet meer dan een bepaalde som moeten betalen voor schooluitstapjes en dergelijke, is al een stap in de goede richting. Dat kan helpen om de financiële ongelijkheid tegen te gaan."
Ook het watervalsysteem in het secundair onderwijs vormt een probleem. "Dat kan ten dele opgelost worden door het uitstellen van de studieoriëntering. Dat de vroege keuze voor aso, tso, bso of kso de sociale ongelijkheid versterkt, blijkt ten overvloede uit onderzoek. Daarom pleiten wij voor één curriculum voor alle leerlingen tot veertien jaar. Mensen vrezen dat het algemene niveau daalt bij zulk comprehensief onderwijs. Het niveau moet echter hoog zijn. Mét integratie van zwakkere leerlingen. Zij moeten meer individuele ondersteuning krijgen.
"Het is niet onze doelstelling dat iedereen hoger onderwijs gaat volgen. Wel is het belangrijk dat de keuze voor hoger onderwijs bepaald wordt door individuele voorkeur en niet door sociale afkomst."
© 2007 De Persgroep Publishing Knack

"Verbieden van hoofddoek is vorm van discriminatie"

Vlaanderen mag wel aan de wereldtop staan als het gaat om het niveau van het onderwijs, qua gelijke onderwijskansen bengelen we aan het staartje. Pas als het Vlaamse onderwijs wordt omgevormd, kan die ongelijkheid worden weggewerkt.
Dat is de conclusie in het boek De school van de ongelijkheid, dat vrijdag op het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA) werd voorgesteld. De achterstelling die kinderen bij het begin van hun schoolcarrière kennen, wordt door de schooljaren heen alleen maar groter.
De auteurs Nico Hirtt, Ides Nicaise en Dirk De Zutter stellen een aantal oplossingen voor.
*Beter integratiebeleid: volgens de auteurs zijn het verbannen van de hoofddoek en het verbod op het spreken van de moedertaal op de speelplaats verdoken vormen van discriminatie. Beide moeten kunnen, zelfs lessen in de moedertaal.
*Veel later kiezen: hoe eerder kinderen voor een bepaalde richting moeten kiezen, hoe groter de sociale ongelijkheid aan het einde van de studies is. Kinderen zouden allemaal samen, zonder onderscheid van richting, tot 14 jaar hetzelfde onderwijs moeten krijgen, om dan pas te moeten kiezen.
*Vrije schoolkeuze beperken: er zijn grenzen aan de liberalisering van het onderwijs. Zo krijg je elitescholen en gettoscholen. Gelijke behandeling gaat voor vrije keuze. De levensbeschouwelijke verzuiling moet worden doorbroken.
*Nadruk op theoretische kennis: er wordt volgens de auteurs te veel nadruk gelegd op vaardigheidstraining en te weinig op theoretische kennis.

Gazet van Antwerpen, pagina 16, 190 woorden
© De Vlijt NV

'Minder vrijheid van onderwijs'

Drie auteurs hakken in op een heilige koe. Ze pleiten voor een inkrimping van de vrijheid van onderwijs.
Ons onderwijs is een 'quasi-markt'. De scholen concurreren met elkaar, zonder geld te winnen. Volgens de drie auteurs van 'De school van de ongelijkheid', dat gisteren is voorgesteld, leidt die vrijheid tot sociale ongelijkheid. Sterke scholen met 'sterke' leerlingen worden sterker, en de 'zwakke' scholen zitten in een negatieve spiraal. Ides Nicaise (Hoger Instituut voor de Arbeid, KU Leuven), Nico Hirtt (actiegroep Oproep voor een Democratische School) en Dirk De Zutter (christelijke onderwijsvakbond COC) pleiten daarom voor meer tussenkomst van de overheid. 'Het onderwijs nationaliseren is niet realistisch, want politiek niet haalbaar', aldus Ides Nicaise. 'Wel kan de vrijheid van onderwijs op een zachte manier worden aangepakt.' Hij heeft het zowel over de vrijheid van de scholen als de vrije schoolkeuze van de ouders. 'In andere landen worden ouders gestimuleerd om een school te kiezen in functie van de samenstelling van de scholen in de regio.' Aan de andere kant zouden ook de scholen meer aan banden gelegd kunnen worden. 'De overheid zou meer kunnen toekijken op de kwaliteit van het onderwijs', zegt Nicaise. 'Zo kunnen de eindtermen uitgebreid worden, om de kwaliteit te verhogen en gelijk te maken. Ook zou het pedagogisch project van elke school doorgelicht kunnen worden, om de verborgen discriminatie bloot te leggen. Zo is een hoofddoekenverbod discriminerend, net als de plicht om op de speelplaats Nederlands te spreken.' De quasi-markt is een van de twee grote oorzaken dat de leerprestaties van leerlingen door hun sociale positie worden bepaald. De andere oorzaak is volgens de auteurs de vroege studiekeuze. Zij stellen voor om de leeftijd te verhogen van 12 naar 14 of 16 jaar. (pl) 'De school van de ongelijkheid' is uitgegeven bij Epo en kost 19,50 euro.

De Standaard, pagina 3, 286 woorden © Vlaamse Uitgeversmaatschappij NV

Beluister zeker ook het item op Radio 1: http://www.radio1.be/programmas/och1/mail/155415/

"Belgisch onderwijs kampioen van ongelijkheid"

LEUVEN 07/09 (BELGA) = België is het land met de grootste kloof tussen de sterkste en zwakste presteerders op school, een kloof die verband houdt met de sociale afkomst van de leerlingen. Ides Nicaise (Hoger Instituut voor de Arbeid), Dirk De Zutter (Christelijke Onderwijs Centrale) en Nico Hirtt (oprichter 'Oproep voor een democratische school') hebben vrijdag op
een persontmoeting cijfers aangereikt die die stelling van UNICEF bevestigen.
Ze wezen op de resultaten van de zogenaamde PISA-testen uit 2003 van 15-jarigen in 15 EU-landen. De kloof tussen de prestaties van leerlingen van rijke en arme afkomst was nergens zo groot als in ons land. "Ons onderwijs zwakte de sociale ongelijkheid waarmee de kinderen de school binnenstappen niet af, maar bevestigt en versterkte die ongelijkheid", aldus de auteurs.
De sociale ongelijkheid manifesteert zich al in het kleuteronderwijs.
Kindjes van 2,5 à 3 jaar van wie de moeder enkel lager of lager secundair heeft genoten, zitten veel minder in de kleuterklas dan gemiddeld. Al in het eerste leerjaar is de kans op vertraging tienmaal groter bij kinderen van laaggeschoolde in vergelijking met kinderen van hooggeschoolde ouders.
Aan het eind van het middelbaar onderwijs heeft een leerling 95 procent kans om in het ASO te zitten als de moeder een universitair diploma heeft en 80 procent om in het BSO te zitten als de moeder alleen maar lager onderwijs volgde.
Wat de onderwijspositie van allochtone jongeren betreft zijn er in het Franstalig onderwijs geen significante verschillen te merken met autochtone jongeren van een gelijkaardige sociale herkomst. In Vlaanderen verklaren de factoren die verband houden met de nationale origine wel voor een deel de verschillen in leerprestaties, maar de invloed hiervan is nog steeds geringer dan invloeden die verband houden met de sociale afkomst.

Hoge eisen voor zwakke leerlingen

Knack, Misjoe Verleyen 05-09, p.28 e.v.

'Scholen moeten worden doorgelicht op de bewuste en onbewuste discriminatie in hun pedagogisch project en hun schoolreglement.' Dat zegt Ides Nicaise, verbonden aan het Hoger Instituut van de Arbeid van de K.U. Leuven en medeauteur van De school van de ongelijkheid.
Ons onderwijs versterkt de sociale en etnische ongelijkheid. De scholingsgraad van de ouders is sterk bepalend voor de materiële welstand én voor het schoolsucces van de kinderen. Daarom doen kinderen van leraren het bijzonder goed op school: ze krijgen immers thuis de steun van ouders die het systeem kennen. Allochtonen en kansarmen kennen dat systeem veel minder. 'De sociale tegenstellingen in Vlaanderen zijn gigantisch', zegt Ides Nicaise van de K.U. Leuven. 'We baseren ons onder andere op het PISA-onderzoek van de Organisatie voor Economische en Sociale Ontwikkeling (OESO). Wat mij sterk trof, waren de cijfers voor de tweede generatie Turkse en Marokkaanse leerlingen: de helft van hun moeders heeft geen diploma of enkel een diploma lagere school. De helft van hun vaders is werkloos. Dat is een sociale tijdbom die op langere termijn elke integratie in de weg staat. De tweede generatie allochtonen gaat erop achteruit in plaats van vooruit. De scholen in Brussel en in Limburg weten dat en schreeuwen dat al jaren, alleen dringt de boodschap niet door.'
Kinderen uit sociaal achtergestelde milieus blijven ook ondervertegenwoordigd in het hoger onderwijs.
IDES NICAISE: De beruchte waterval begint al in het lager onderwijs, waar we vijf à zes procent van de leerlingen naar het buitengewoon lager onderwijs sturen. Velen belanden daar niet vanwege een handicap, maar wegens leer- of gedragsmoeilijkheden, die veel te maken hebben met hun sociale achtergrond. Dat is geen verwijt aan de leerkrachten van het lager onderwijs, het systeem voorziet te weinig middelen om alle leerlingen mee te nemen. Daarbovenop komt dan de waterval in het secundair onderwijs: alle ouders willen hun kind naar het algemeen vormend onderwijs (aso) sturen, maar wie van thuis uit onvoldoende materieel, cultureel en sociaal kapitaal heeft meegekregen wordt naar het technisch (tso) of beroepsonderwijs (bso) doorverwezen. Van de tien procent armste leerlingen blijft er op 15-jarige leeftijd slechts een op de tien in het aso over; van de tien procent rijksten is dat negen op de tien. Met andere woorden, je kiest helemaal niet op basis van je voorkeuren of ambities: je 'wordt geselecteerd' op basis van je kennis van algemene vakken. Wie daarop faalt, gaat naar het beroepsonderwijs. Die negatieve selectie veroorzaakt dat het beroepsonderwijs een concentratie heeft van gedemotiveerde zwakke leerlingen waardoor het nog zwakker wordt. Dat is jammer voor al die enthousiaste leerkrachten in het beroepsonderwijs. De enige oplossing is ervoor te zorgen dat het beroepsonderwijs even sterk is als het algemeen vormend onderwijs.
Dat klinkt wel heel utopisch.
NICAISE: Uit internationaal onderzoek blijkt dat de Scandinavische landen daar aardig in slagen. Eén reden is dat die maatschappijen al sterk egalitair zijn. Je kunt geen egalitair onderwijssysteem tot stand brengen in een ongelijke samenleving. Maar er is nog een andere reden: alle jongeren tot 16 krijgen hetzelfde leerplan. Dat omvat algemene vakken, technische vakken, artistieke vakken, sport. Als wij dat zouden toepassen, wint iedereen: de jongeren die nu in het aso zitten, zouden meer technische vaardigheden verwerven, jongeren uit het beroepsonderwijs zouden meer algemene vorming krijgen. Dat klinkt utopisch, maar het wordt in de Scandinavische landen wel gerealiseerd. Daar gaan jongeren uit wat hier bso of tso heet ook naar het hoger onderwijs, en ze slagen daar. Omdat ze negen jaar lang dezelfde vakken hebben gekregen.
Daar zijn ook sterke en zwakke leerlingen, maar door sterke differentiëring en een grote persoonlijke ondersteuning wordt de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen overbrugd. Dat is het omgekeerde van wat wij doen. Wij stellen steeds lagere eisen aan zwakke leerlingen, én bieden hen steeds minder aan. Terwijl alle succesverhalen met kansarme jongeren in het onderwijs één kenmerk gemeen hebben: hoge verwachtingen blijven stellen.
Dat veronderstelt meer lesuren en een grote betrokkenheid van de ouders.
NICAISE: Niet noodzakelijk meer lesuren per week, je kunt het basis- en secundair onderwijs ook over 13 jaar in plaats van over 12 jaar spreiden. Misschien meer uren per dag, ja, zodat er ruimte komt voor begeleide studie en nevenschoolse activiteiten. Die studie mag voor sommigen zelfs verplicht zijn: gelijke kansen geven vraagt ook inzet van jongeren.
In De school van de ongelijkheid pleit u voor een vast leerplan, zelfs voor een nationaal examen, én voor meer vrijheid voor de leraar. Dat botst toch?
NICAISE: Pedagogische vrijheid botst niet met een vast leerplan. Trouwens, juist de zwakste leerlingen hebben een vaste structuur nodig. De eindtermen staan vast, maar de weg ernaartoe behoort deels tot de vrijheid van de leraar. Waar het op aankomt, is meer gelijke uitkomsten aan de eindstreep.
Jullie pleiten onverkort voor een inperking van de onderwijsvrijheid. Moeten de netten dan fuseren? Is dat niet wat kort door de bocht?
NICAISE: Dat is ook niet de boodschap. We komen op tegen de ongebreidelde concurrentie tussen scholen, niet alleen tussen de netten, maar ook binnen de netten. Die concurrentie draagt duidelijk bij tot meer ongelijkheid. Ons onderwijssysteem is niet zomaar gegroeid, het is het gevolg van een aantal maatschappelijke en historisch bepaalde keuzes. Vijftig jaar na het Schoolpact mogen we toch eens nadenken over het onderwijslandschap? Vooral omdat internationaal onderzoek nu echt bewijst dat te veel 'vermarkting' nefast is. Sterke leerlingen klitten samen in elitescholen, zwakke leerlingen verkommeren in gettoscholen. Dat is een uitwas van een liberale onderwijsmarkt. We beseffen zelfs niet hoe liberaal ons onderwijs is. Er is geen enkel land in Europa waar het onderwijs zo liberaal georganiseerd is als in België. Zelfs de ultraliberale Britse premier Margaret Thatcher durfde het niet aan om het nationale leerplan af te schaffen.
Wat is de oplossing?
NICAISE: Je moet beide kanten aanpakken: aanbod en vraag. Aan de aanbodzijde, de school zelf, zijn al stappen gezet. De maximumfactuur en het inschrijvingsrecht zorgen ervoor dat scholen geen financiële drempels meer kunnen opleggen, en dat ze moeilijker kunnen discrimineren bij de inschrijvingen.
Verder lijkt het ons noodzakelijk om scholen door te lichten op de bewuste en onbewuste discriminatie in hun pedagogisch project en schoolreglement. Enkele voor- beelden: je mag geen hoofddoek dragen, je moet Nederlands spreken ook op de speelplaats. Ook de keuze van de bisschoppen om geen islam te onderwijzen in katholieke scholen werkt uitsluiting in de hand. Geen wonder dat moslimjongeren zich niet goed voelen op school en voortijdig afhaken.
Wat met de vraagzijde?
NICAISE: Wat de schoolkeuze betreft, moet je de absolute vrijheid toch wat inperken. Het moet toch kunnen dat de overheid in principe bepaalt waar een leerling zich inschrijft, mits er een opting out-systeem bestaat waarbij de leerling een ruilpartner zoekt. Of we schakelen de schoolgemeenschappen in die samen inschrijven en onder elkaar de leerlingen verdelen. Er zijn trouwens al zulke 'proeftuinen'. Het belangrijkste is dat we een evenwicht vinden waar iedereen vrede kan mee nemen.
Jullie pleiten voor een 'brede school', een beetje zoals de katholieke scholen van de jaren vijftig; die hadden een eigen jeugdbeweging, toneelgroepen, koren. Er werd aan sport gedaan, er waren filmvoorstellingen en allerlei verenigingen vergaderden daar. Maar dat systeem steunde wel op de onbezoldigde inzet van religieuzen.
NICAISE: Dat was dan prima, het zou overal moeten kunnen. Er is vandaag genoeg aanbod aan ontspanning en cultuur. We moeten enkel zorgen dat die binnen de scholen raken, in de vrije uren, in de vakanties wanneer de scholen leeg staan.
En de financiële kant?
NICAISE: Het zal geld kosten, maar onderwijs is een investering op lange termijn die gegarandeerd winst oplevert door de effecten op de arbeidsmarkt en op de hele samenleving. Zweden werd in de jaren negentig overspoeld door migranten, met alle politieke en sociale problemen van dien. Na één generatie zien we daar de grootste inhaalbeweging van migranten die ooit ergens is gezien. Dat bewijst tegelijk de veerkracht van het brede onderwijs.

© 2007 Roularta Media Group

Luister zeker ook naar het boeiende debat tussen Ides Nicaise en Mieke Van Hecke (opperhoofd van het katholiek onderwijs).

"Belgisch onderwijs is kampioen sociale ongelijkheid"
Ook het enige overgebleven linkse weekblad in België, Solidair, brengt een bespreking van dit boeiende boek.


Drie onderwijsspecialisten onderzoeken waarom België steeds als laatste van de klas eindigt in internationale onderzoeken naar gelijke slaagkansen en stellen oplossingen voor.
‘De school van de ongelijkheid’ is het nieuwste boek van ondermeer Nico Hirtt, de oprichter van Oproep Voor een Democratische School (OVDS) die al jaren onderzoek verricht naar ongelijkheid in het Belgische onderwijssysteem. Aanvankelijk wou hij enkel een vertaling en een toepassing op Vlaanderen maken van zijn in 2004 verschenen ‘L’école de l’inégalité’ over het Franstalig onderwijs. Hij vroeg Ides Nicaise, professor aan de KULeuven en onderwijseconoom, om een voorwoord te schrijven, maar al gauw kwam er een intense samenwerking tussen beiden, aangevuld met ACV-onderwijsexpert Dirk De Zutter.

De drie herwerkten Hirtt’s tekst tot een uiterst onderbouwde analyse van het Vlaams onderwijs en de manier waarop arbeiderskinderen vandaag nog steeds systematisch worden achtergesteld. “Het is ongelooflijk duidelijk dat we in feite nog steeds met een onderwijs op basis van sociale klassen zitten. Als we de bevolking in tien groepen verdelen op basis van inkomen en opleiding, dan zien we dat elke keer we een trapje ‘hoger’ gaan, het aantal kinderen van die groep dat op 15 jaar ASO volgt toeneemt. Bij de armste 10% van de bevolking zit amper 10% van de kinderen op 15 jaar nog in het ASO, bij de rijkste 10% wordt dat maar liefst 88,5%”, aldus Hirtt.

De auteurs behandelen ook vergelijkende internationale onderzoeken naar de slaagkansen van kinderen uit verschillende sociale niveaus. Daaruit blijkt dat van alle geïndustrialiseerde landen, België er keer op keer het slechtst in slaagt om kinderen van lager geschoolde ouders toegang te verlenen tot het hoger onderwijs. “In Finland heeft een kind uit een rijkere familie nog anderhalve keer meer kans op betere schoolresultaten, dan een kind uit een armere familie. In België wordt dat al bijna dubbel zoveel kans”, verduidelijkt De Zutter.

Volgens de auteurs zijn er twee belangrijke redenen waarom België zo slecht scoort, de jonge leeftijd waarop een studiekeuze moet worden gemaakt en de sterke marktwerking in ons onderwijs. “Mensen verschieten er altijd van als ik dit zeg, maar in geen enkel Europees land in het onderwijs zo liberaal georganiseerd als in België”, stelt professor Nicaise, “dit leidt tot het ontstaan van sterke scholen, die gemakkelijk leerlingen uit betere milieus kunnen aantrekken, enerzijds en van zwakke scholen, die in een negatieve spiraal terechtkomen anderzijds.” In Europees verband ontdekten de auteurs ook een statistisch verband tussen de vermarkting van het onderwijs en de kleinere slaagkansen van armere leerlingen. Ook het verhogen van de leeftijd waarop kinderen een studiekeuze moeten maken, draagt volgens de auteurs bij tot een toenemende gelijkheid in het onderwijs.

Opvallend is dat de auteurs het probleem van achterstelling in het onderwijs in de eerste plaats als een sociaal probleem behandelen. “We merken dat bij migrantenjongeren een belangrijk deel van de verklaring voor hun slechtere resultaten ligt bij hun sociale achtergrond. Wat daarbij opvalt is dat in Vlaanderen de etnische herkomst wel ook een negatieve invloed heeft op de schoolresultaten, dus los van hun sociale thuissituatie. Langs Franstalige kant is dit echter niet het geval. Volgens mij wijst dit op een aantal sterkere discriminerende factoren in het Nederlandstalig onderwijs”, aldus De Zutter.

Geen opmerkingen: