2 juli is mijn verjaardag.
Een dag die ik deel met Patrice Lumumba. 2 juli 1925 werd deze held geboren.
Voor de gelegenheid een gedicht, vertaald in het Engels.
Hier blogt uw Kameraad Harko, kwestie van iedereen die het ook maar vaag zou kunnen interesseren op de hoogte te houden. Uw kameraad blogt over de zaken die hem interesseren, zoals (religieus) erfgoed, geschiedenis, maar ook de betere muziek!
2 juli is mijn verjaardag.
Een dag die ik deel met Patrice Lumumba. 2 juli 1925 werd deze held geboren.
Voor de gelegenheid een gedicht, vertaald in het Engels.
14 februari. Dat vraagt om een passend gedicht. Vandaag een prachtig gedicht van de progressieve Duitse romantische dichter Heinrich Heine. In het Nederlands en voor de liefhebbers ook in het Duits.
While still I may, I write for youThe love I lived, the dream I knew.From our birthday, until we die,Is but the winking of an eye;And we, our singing and our love,What measurer Time has lit above,And all benighted things that goAbout my table to and fro,Are passing on to where may be,In truth's consuming ecstasy,No place for love and dream at all;For God goes by with white footfall.I cast my heart into my rhymes,That you, in the dim coming times,May know how my heart went with themAfter the red-rose-bordered hem.
Op deze Gedichtendag een actueel gedicht van Stijn De Paepe. Wat helpt.
Als vloeken helpt, dan vloek je maar.
Maak herrie, stennis en misbaar.
Scheld schel en luid je goudvis uit
en schreeuw je scherven bij elkaar.
Als bidden helpt, bid dan gerust.
Als het je troost of sterkt of sust.
Of vraag om raad. Als Hij bestaat
dan is het goed, maar ‘t is geen must.
Als huilen helpt, ga dan je gang.
Het is niet niks en het duurt lang.
Het kan geen kwaad als het niet gaat.
Het mag gezien zijn, wees niet bang.
Als praten helpt, bel me dan op
en steek van wal, hals over kop
en van de hak weer op de tak
of zachtjes sluipend uit je slop.
Als lopen helpt, vertrek meteen.
Zeer doelgericht of nergens heen.
Het hoeft niet snel, al mag dat wel.
Met verre vrienden of alleen.
Als zwijgen helpt, wees dan maar stil
en duik - als dat is wat je wil -
een tijdje weg van pijn en pech
- als je weer opduikt, geef een gil.
Als lachen helpt, ken ik een grap
of val dolkomisch van de trap.
Denk aan je kat die keer in bad
of aan het Belgisch staatsmanschap.
Als dansen helpt, is er muziek.
Als breien helpt, dan hou je steek.
Als boos zijn helpt, geef ik kritiek.
Als bakken helpt, let there be cake.
Als yoga helpt, wees fluks en zen.
Als slapen helpt, stop ik je in.
Als schrijven helpt, scherp dan je pen.
Als poetsen helpt, welaan: begin!
Je voelt je murw en overstelpt
en snakt naar stranden, wit geschelpt...
Hou vol. Vat moed. Want het komt goed.
Doe ondertussen maar
wat helpt.
When day comes we ask ourselves,
Where can we find light in this never-ending shade?
The loss we carry, a sea we must wade.
We’ve braved the belly of the beast.
We’ve learned that quiet isn’t always peace.
And the norms and notions of what just is
isn’t always just-ice.
And yet, the dawn is ours before we knew it.
Somehow we do it.
Somehow we’ve weathered and witnessed
A nation that isn’t broken, but simply unfinished.
We, the successors of a country and a time,
where a skinny Black girl
descended from slaves and raised by a single mother
can dream of becoming president,
only to find herself reciting for one.
And yes we are far from polished,
far from pristine,
but that doesn’t mean we are
striving to form a union that is perfect.
We are striving to forge a union with purpose,
to compose a country committed to all cultures, colors, characters and
conditions of man.
And so we lift our gazes, not to what stands between us,
but what stands before us.
We close the divide because we know, to put our future first,
we must first put our differences aside.
We lay down our arms
so we can reach out our arms
to one another.
We seek harm to none, and harmony for all.
Let the globe, if nothing else, say this is true:
That even as we grieved, we grew.
That even as we hurt, we hoped.
That even as we tired, we tried.
That we’ll forever be tied together, victorious
not because we will never again know defeat,
but because we will never again sow division.
Scripture tells us to envision
that everyone shall sit under their own vine and fig tree
And no one shall make them afraid.
If we’re to live up to our own time,
then victory won’t lie in the blade
but in all the bridges we’ve made.
That is the promise to glade
the hill we climb
if only we dare it.
Because being American is more than a pride we inherit.
It’s the past we step into
and how we repair it.
We’ve seen a force that would shatter our nation rather than share it,
would destroy our country if it meant delaying democracy,
and this effort very nearly succeeded.
But while democracy can be periodically delayed,
it can never be permanently defeated.
In this truth,
in this faith we trust.
For while we have our eyes on the future,
history has its eyes on us.
This is the era of just redemption
we feared at its inception.
We did not feel prepared to be the heirs
of such a terrifying hour,
but within it we found the power
to author a new chapter,
to offer hope and laughter to ourselves.
So, while we once we asked,
How could we possibly prevail over catastrophe?
Now, we assert,
How could catastrophe possibly prevail over us?
We will not march back to what was,
but move to what shall be.
A country that is bruised but whole,
benevolent but bold,
fierce and free.
We will not be turned around
or interrupted by intimidation,
because we know our inaction and inertia
will be the inheritance of the next generation.
Our blunders become their burdens.
But one thing is certain:
If we merge mercy with might,
and might with right,
then love becomes our legacy
and change our children’s birthright.
So let us leave behind a country
better than the one we were left with.
Every breath from my bronze-pounded chest.
We will raise this wounded world into a wondrous one.
We will rise from the gold-limbed hills of the west.
We will rise from the windswept northeast,
where our forefathers first realized revolution.
We will rise from the lake-rimmed cities of the midwestern states.
We will rise from the sun-baked south.
We will rebuild, reconcile and recover,
and every known nook of our nation and
and every corner called our country,
our people diverse and beautiful will emerge,
battered and beautiful
When day comes we step out of the shade,
aflame and unafraid.
The new dawn blooms as we free it.
For there is always light,
if only we’re brave enough to see it
If only we’re brave enough to be it.
De zomer is voorbij, die grote hitte
Een nieuw jaar voor ons allemaal
De wind waait, de vogels beginnen aan hun trek
De koude dagen komen.
Kijk en luister naar de kleine dingen van gisteren
De zomer is voorbij en ik ben gegroeid
Een nieuw jaar begint vandaag
Moge het een goed jaar zijn
En jouw begin van vrede.
International Cat Day vier je met een kat en een gedicht.
Gij maan, verdwijn! - Ik wil nacht en duisternis,
zoodat wat om mij is, verkoolt, voor eeuwig,
en wat in mij leeft, sterft - geen hoop, geen kommernis,
ik wil het grote niets, waar geen wind is, niets is.
Geen puinen meer, omdat ik-zelf een puin ben,
geen dromen meer, omdat ik-zelf een droom was,
geen zang, geen zon, – het Niet, waar alles zwart is
en ‘k niet meer zie, wat vroeger lief en schoon was.
O maak me een lijk in 't leven, koud en blauw,
zoo dat mijn wijde, doode oogen altijd staren,
en 'k niet bemerke wat ik strak beschouw,
en 'k eeuwig zoo van nacht tot nachten vare.
Het leven is te hard voor menschen-lijf,
het bloed te rood voor open-brandende ijzer-wonden,
het bloed bijt peinzen uit het lijf, en 'k stijf
nog liever, dan te leve' in pijn heur band gebonden.
Gij witte maan, verdwijn! Uw schijn is logen, spot,
uw glans is waan, - het wanen maakt me bange,
zoodat ik in elk wezen 't lijk reeds zie, dat rot,
en 'k in de boomen weet de spoken waaiend hangen.
'k Wil duisternis - oneindig! - Dood loert aan den wal,
en kogels grijnzen met hun stalen lachers-kreten.
Ik vrees de vrees - en 'k wil dat in het brons-geschal
mijn hart wordt naar den dood, als naar een hond, gesmeten.
't Is tijd, mijn vriend, 't is tijd! Het hart verlangt naar vrede -
De dagen vliegen heen, en ieder uur voert mede
Een deeltje van 't bestaan; en ook al willen wij
Van 't leven nog zoveel... Opeens is het voorbij.
Op aard is geen geluk, slechts rust is ons gegeven,
Ik droom allang van een benijdenswaardig leven,
Ik, moede slaaf, ik wens al sinds mijn prille jeugd
Te vluchten naar een oord van werk en puur geneugt.
THE VENUS HOTTENTOT
1. CUVIER
Science, science, science!
Everything is beautiful
blown up beneath my glass.
Colors dazzle insect wings.
A drop of water swirls
like marble. Ordinary
crumbs become stalactites
set in perfect angles
of geometry I’d thought
impossible. Few will
ever see what I see
through this microscope.
Cranial measurements
crowd my notebook pages,
and I am moving closer,
close to how these numbers
signify aspects of
national character.
Her genitalia
will float inside a labeled
pickling jar in the Musée
de l’Homme on a shelf
above Broca’s brain:
“The Venus Hottentot.”
Elegant facts await me.
Small things in this world are mine.
2.
There is unexpected sun today
in London, and the clouds that
most days sift into this cage
where I am working have dispersed.
I am a black cutout against
a captive blue sky, pivoting
nude so the paying audience
can view my naked buttocks.
I am called “Venus Hottentot.”
I left Capetown with a promise
of revenue: half the profits
and my passage home: A boon!
Master’s brother proposed the trip;
the magistrate granted me leave.
I would return to my family
a duchess, with watered-silk
dresses and money to grow food,
rouge and powders in glass pots,
silver scissors, a lorgnette,
voile and tulle instead of flax,
cerulean blue instead
of indigo. My brother would
devour sugar-studded non-
pareils, pale taffy, damask plums.
That was years ago. London’s
circuses are florid and filthy,
swarming with cabbage-smelling
citizens who stare and query,
“Is it muscle? bone? or fat?”
My neighbor to the left is
The Sapient Pig, “The Only
Scholar of His Race.” He plays
at cards, tells time and fortunes
by scraping his hooves. Behind
me is Prince Kar-mi, who arches
like a rubber tree and stares back
at the crowd from under the crook
of his knee. A professional
animal trainer shouts my cues.
There are singing mice here.
“The Ball of Duchess DuBarry”:
In the engraving I lurch
toward the belles dames, mad-eyed, and
they swoon. Men in capes and pince-nez
shield them. Tassels dance at my hips.
In this newspaper lithograph
my buttocks are shown swollen
and luminous as a planet.
Monsieur Cuvier investigates
between my legs, poking, prodding,
sure of his hypothesis.
I half expect him to pull silk
scarves from inside me, paper poppies,
then a rabbit! He complains
at my scent and does not think
I comprehend, but I speak
English. I speak Dutch. I speak
a little French as well, and
languages Monsieur Cuvier
will never know have names.
Now I am bitter and now
I am sick. I eat brown bread,
drink rancid broth. I miss good sun,
miss Mother’s sadza. My stomach
is frequently queasy from mutton
chops, pale potatoes, blood sausage.
I was certain that this would be
better than farm life. I am
the family entrepreneur!
But there are hours in every day
to conjur my imaginary
daughters, in banana skirts
and ostrich-feather fans.
Since my own genitals are public
I have made other parts private.
In my silence I possess
mouth, larynx, brain, in a single
gesture. I rub my hair
with lanolin, and pose in profile
like a painted Nubian
archer, imagining gold leaf
woven through my hair, and diamonds.
Observe the wordless Odalisque.
I have not forgotten my Xhosa
clicks. My flexible tongue
and healthy mouth bewilder
this man with his rotting teeth.
If he were to let me rise up
from this table, I’d spirit
his knives and cut out his black heart,
seal it with science fluid inside
a bell jar, place it on a low
shelf in a white man’s museum
so the whole world could see
it was shriveled and hard,
geometric, deformed, unnatural.
Plaats voor iets volslagen wereldvreemds nu: een gedicht dat bijna drieduizend jaar oud is.
Zelfs de knapste taalkundigen en historici weten niet precies wanneer het ontstond. Meestal lees je even geleerde als voorzichtige beschouwingen die tasten naar achthonderd jaar voor Christus.
Wie was de dichter?
Was er wel één dichter? Ook daarover uiten de meeste deskundigen zich terughoudend. Toch klinkt één naam en die naam is beroemd, je mag rustig zeggen, wereldberoemd: Homeros. Het is bijvoorbeeld geen toeval dat de grote Antillaanse dichter Derek Walcott, Nobelprijs 1992, zijn indrukwekkende epos (meer dan 300 bladzijden verzen) over Caribische vissers Omeros heeft genoemd. Het is een geniaal voorbeeld van culturele toe-eigening. Cultuur zonder toe-eigening bestaat trouwens niet. Lang leve de schaamteloze mengelmoes. Maar dat terzijde.
Homeros dus. De blinde dichter. Blinde dichter!?! Zo wil het de overlevering. Nauwkeuriger is het te zeggen, de blinde zanger, want gedichten werden eeuwen lang gezongen. Nu nog. Denk aan Bob Dylan. Pas een paar eeuwen na de veronderstelde Homeros schreven iets minder oude Grieken de versregels op. En eeuwen lang werden ze gelezen, bestudeerd, ontleed, nagebootst, vertaald, bewonderd, zelden verguisd.
Dat is niet niks als je bedenkt dat Homeros alles samen meer van 25.000 verzen bij elkaar overleverde, in twee heldendichten: de Ilias, over de oorlog tegen Troje, en de Odyssee, over de avonturen en de zwerftochten van de Griekse oorlogsheld Odysseus, de man van vele listen, ná de oorlog tegen Troje en over zijn behouden (nou ja) thuiskomst.
Ik wil het hier hebben over het tweede heldendicht ofte epos, de Odyssee. Klik nou niet meteen geërgerd naar een andere provincie van het wereldwijde web, dit is geen erudiet en dus verwerpelijk elitair verhaal over een grijs en dus stomvervelend verleden.
De Odyssee gaat over u.
Begin februari heeft Michael De Cock, de intendant van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg in Brussel, alle twaalfduizend verzen laten opzeggen – beter gezegd, laten acteren - in zijn grote theaterzaal. Hij had daarvoor meer dan dertig acteurs en drie dagen nodig. De eerste dag begon om acht uur ’s avonds, de tweede om vier uur ’s namiddags en de derde om elf uur ’s morgens. Telkens liep het door tot middernacht en later.
Ik ben naar veel – niet alles – gegaan en heb, toch enigszins tot mijn verbazing, vastgesteld dat de zaal behoorlijk vol zat, tot diep in de nacht.
Waarom, in godsnaam, waarom doet zo’n intendant dat? Hij is nog niet zo heel erg lang de baas van de KVS. Wil hij er soms al weg? Ik denk het niet, ik denk zelfs het tegendeel.
Waarom dus.
De eerste reden ligt voor de hand. Bij Athenaeum-Polak & Van Gennep in Amsterdam is een nieuwe vertaling van de Odyssee verschenen. De vertaler heet Patrick Lateur, wat betekent dat hier werk van zeer grote kwaliteit wordt geleverd. Lateur, een Vlaming trouwens, had het al eerder bewezen bij andere dichters uit de oudheid, overvloedig bewezen. De zaal raakte helemaal in de ban van de antieke verzen.
Lateur heeft geen modieuze moderniseringen binnengesmokkeld, volstrekt niet. Zijn taal is tegelijk soepel en stevig, blijft trouw aan het oude en verspert toch de toegang tot de Homerische wonderwereld niet. Hij kan dat als weinig anderen. Zijn werkwijze is even eenvoudig als gesofisticeerd. Hij gebruikt niet de oorspronkelijke versvorm (voor wie het interesseert, de dactylische hexámeter, Wikipedia verschaft uitvoerig uitleg). Lateur gebruikt de jambische vijfvoeter, dat is vijf keer onbeklemtoond, afgewisseld met vijf keer beklemtoond en eventueel een onbeklemtoonde aan het eind. Klinkt dat veel te technisch? Maar nee, het is papgemakkelijk. Die versvorm zit als het ware in onze spreektaal verankerd. Ik geef drie kleine voorbeelden (niet uit de Odyssee):
Ik moet nog even sigaretten halen.
Hij las de krant en dronk een kopje thee.
Er waren meisjes van Maria Boodschap.
Ziet u, u kunt er zelf zoveel bij verzinnen als u maar wilt. En wat de laatste regel betreft, die grieten zaten echt in de zaal en ze waren enthousiast.
Michael De Cock gebruikt zelf de woorden tempel van taal, hij heeft overschot van gelijk, maar er is een hoop meer aan de hand en dat is, denk ik toch, de hoofdreden waarom hij deze gewaagde onderneming wilde en durfde. Want hele zangen uit de Odyssee gaan over vandaag en over ons, scherper, over de schande van ons Europeanen. Gelooft men mij niet daar op de achterste banken?
Kijk maar uit.
Het halve epos door zwalpen kleine bootjes over de Middellands Zee, tussen het huidige Turkije, de Italiaanse laars, tot bij Noord-Afrika en natuurlijk Griekenland. Die bootjes zijn uiterst breekbaar. In de Odyssee wordt de ene schipbreuk na de andere geleden. Tientallen scheepslui verdrinken jammerlijk in de woeste baren. Soms kunnen ze zich vastklampen aan wrakhout en zwalpen ze hulpeloos over de kokende golven tot de zee hen uitspuwt op een of ander onherbergzaam strand. Het hele deel zwerftochten gaat hoofdzakelijk over kapseizen, zwemmen en verzuipen.
Kan het actueler?
Als eilandbewoners de gehavende Odysseus en zijn even gehavende matrozen vinden, wat doen ze dan?
Ze vragen niets. Ze geven de onbekende, anonieme mannen een warm bad, ze geven hun kleren, ze bereiden hun een uitvoerige maaltijd en pas dan komt de vraag: zeg, vertel nu eens, wie zijn jullie eigenlijk? Gastvrijheid is een haast als refrein weerkerend thema in de Odyssee. Dat staat in krasse tegenstelling tot de bij ons om zich heen grijpende xenofobie (de vrees voor de xenos, de vreemdeling). In de Odyssee overheerst juist de filoxenia (de vriendschap of vriendelijkheid voor de vreemdeling). De oppermachtige oppergod Zeus is (naast vele andere bevoegdheden) de god van de gastvrijheid. Filoxenia is dus een religieus gebod.
Kan het actueler?
Nog iets in dat verband.
Als Odysseus en zijn makkers eens een keer niet met zorg en vriendschap worden ontvangen, bijvoorbeeld bij de Laestrygonen of bij de cyclopen, dan zijn zij die hen bedreigen of vermoorden en zelfs opvreten zonder mankeren brute barbaren. Homeros’ beschrijvingen zijn uiterst efficiënt en laten geen ruimte voor twijfel.
Kan het kritischer? Voor ons? Vandaag?
Algemeen wordt aangenomen dat Homeros’ poëzie een van de grondslagen is van onze beschaving. Er zijn er zelfs die zich afvragen of je na Homeros nog wel iets van betekenis kunt schrijven.
Welnu, dat onderdeel van de basis van onze beschaving druipt van bloed. Moord en doodslag zijn, zeker in de laatste zangen, alomtegenwoordig. Homeros mag dan al blind zijn geweest, zijn verhalen over kerven en sterven konden niet gruwelijker zijn.
Is onze beschaving een heilige tempel?
Dan rijzen de zuilen op uit plassen mensenbloed.
Maar dan is er die laatste zang.
De toeschouwer begint wat te suffen. Het loopt ook tegen middernacht. Weer dat geweld. Weer moet Odysseus op de vlucht en hij was nou eindelijk thuis gekomen. Echter, helemaal aan het eind, het zijn echt de ultieme versregels, geeft Homeros het verhaal een totaal onverwachte draai. Het is zeker geen apotheose. Is het een anticlimax dan? Dat zou ik niet zeggen. De Odyssee eindigt met een compromis tussen strijdende partijen.
Ik ken niet genoeg de grote epen uit bv. het Hindoeïsme, de Ramayana en de Mahabharata, of die uit andere beschavingen, om te weten of ook zij een plaats inruimen voor compromissen. Het klinkt zo weinig, nou, episch. Zo weinig heldhaftig. Toch schrijft Homeros juist dát. Bijgevolg vormt ook dit, ten minste ten dele, een grondslag voor onze beschaving.
De wijsheid van het compromis. Zijn we die niet in hoog tempo aan het vergeten?
U merkt het, ouwe Homeros is werkelijk een dichter voor onze tijd. Meer dan veel hedendaagse dichters.
U kunt nog altijd gaan luisteren of zelfs mee lezen.
En ten slotte:
Griekenland, heb dank voor Homeros.
Europa behandelt je smeriger dan smerig. Al tijden. Nu opnieuw.
Trapt Europa zijn eigen beschaving niet weg?
In naam van de schraapzucht?
Here is your crown
And your seal and rings;
And here is your love
For all things.
Here is your cart,
And your cardboard and piss;
And here is your love
For all of this.
May everyone live,
And may everyone die.
Hello, my love,
And my love, Goodbye.
Here is your wine,
And your drunken fall;
And here is your love.
Your love for it all.
Here is your sickness.
Your bed and your pan;
And here is your love
For the woman, the man.
May everyone live,
And may everyone die.
Hello, my love,
And, my love, Goodbye.
And here is the night,
The night has begun;
And here is your death
In the heart of your son.
And here is the dawn,
(Until death do us part);
And here is your death,
In your daughter’s heart.
May everyone live,
And may everyone die.
Hello, my love,
And, my love, Goodbye.
And here you are hurried,
And here you are gone;
And here is the love,
That it’s all built upon.
Here is your cross,
Your nails and your hill;
And here is your love,
That lists where it will
May everyone live,
And may everyone die.
Hello, my love,
And my love, Goodbye.
Haar zoon viel op het slagveld