2.02.2022

John Flanders over de Oude Schelde, de Vijfwindgaten en Nonkel Pierken

"Dat moet zo omstreeks het jaar 1895 geweest zijn, toen de oude Schelde of Vijfwindvaardeken nog gedeeltelijk openlag." Zo begint een kortverhaal van de enige echte John Flanders. In het eerste nummer van Ghendtsche Tydinghen van dit jaar staat een verhaal van zijn hand met een glansrol voor het Scheldeken. Meer over deze waterloop in Ghendtsche Tydinghen, hét tijdschrift voor Gentse geschiedenis.


Veel leesplezier:

Nonkel Pierken was toen, ondanks zijn oud en eerbiedwaardige klinkende naam, hoogstens twaalf of dertien jaar. ‘t Was een welgezet ventje, dik als een bolleken met een rozerood poppenmuilken, maar sterk, als een paardeken. Hij woonde in het Rapestraatje, ging slechts bij tussenpozen naar school, werkte thuis mee aan ik weet niet wat, men kon hem ganse dagen zware vrachten zien sjouwen als een volwassen manskerel. Alhoewel zachtaardig aangelegd, hield hij van een kloppartijtje, waar hij altijd baas uitkwam. Ook boezemde hij de straatjeugd van gelijk welke parochie veel ontzag in. Wat zijn gezag geweldig stijgen deed, was dat hij een ‘ponte’ bezat, die vastgemeerd lag tegen het houten sluizeken van het Vierwindgatbrugsken. ‘t Was een smal plat bootje dat elke dag geregeld half vol water liep, en elke avond zorgvuldig door Nonkel Pierken werd leeg gehoosd met een grote blikken doos. In die jaren kronkelde dat waterloopje tussen achterhuizen en sloppen. Het was amper van op de grote straat zichtbaar. Dat werd meestal ‘t Scheldeken of het Oud Scheldeken genoemd, en was bij de Vijfwindgaten verbonden met de Neerschelde aan de Achtervisserij door een vaardeken. Dat laatste staat op sommige kaarten als ‘Nieuw Scheldeken’ aangeduid. Men verzekert mij dat het Scheldeken, overwelfd, nog steeds bestaat, en zelfs tot bij het Sint-Anna -plein komt. Dat is echter een mysterie en omdat ik van mysteries houd, en de lezers misschien ook wel, zullen we het er een laten.

Nu komen we bij Nonkel Pierken terug. Nooit heb ik zijn boot varend gezien, en mijn speelmakkers ook niet. Toch waren we overtuigd dat ze wondere tochten deden. Om ons dat te doen geloven, daar zorgde Nonkel Pierken voor. Ik vaar er mee dat gat binnen, verzekerde hij, naar de tunnel wijzend onder de hovingen van Leirens, waar het vaardeken in nacht en duisternis verdween.
Even verder vaar ik onder de spoorweg, want ik hoor de treinen boven mijn kop denderen.

“Wat doet ge daar in de donkere”, riepen we naar Nonkel Pierken (...). “Ik vaar met mijn boot, langs een vaardeken, dat helemaal tussen de huizen zit, en door weinigen gekend is, want die huizen zijn bijna alle leeg! Ik kan er in en uitgaan als ik wil. Er is er een waar nog een stoof staat, een heel goede stove, ik steek ze aan en braad mijn vis!” “Wat vis?” “Ja er zit vis in dat vaardeken, vooral paling. Ik stroop hem en bak hem en eet hem allemaal op, zonder met iemand te moeten delen”. “Is dat alles?”
“Neen er is ook een hof, en daar staat een kriekelaar, een appelaar en twee perelaars. In 't goed seizoen hangen hun takken zwaar van het fruit en ik kan ervan eten zoveel ik maar wil.” We zaten daar te watertanden, maar geen onzer dorst hem zijn vrekkigheid verwijten, nimmer hadden we van hem een appel of een ‘pootje’ (handvol) krieken gekregen, en nog minder hem een pak slaag
gegeven, daarvoor was hij te sterk.

“In één van die huizen woont een madam. Ik mag voor haar paling vangen en ze betaalt hem mij. Kijk ...” Hij trok een handvol geld uit zijn broekzak: een hele boel koperen kluiten, halve kluiten en centen, een nikkelen stuk van tien centen en een zilveren halvefrank bovenop. Onze ogen glommen van moordlust ... maar met een paar vuistslagen kon hij ons immers allen baas.
“Er is nog een ander huis”, ging Nonkel Pierken voort, “en 's avonds brandt er altijd een groot vuur.” “Wie woont daar? “(...)
“Geef mij een kwartje van nen frank en ge moogt meegaan om te kijken”, stelde Nonkel Pierken voor. Niemand durfde dat meteen aan, maar uiteindelijk besloot Georgeke de Parre, een snoefbek, mee op avontuur te gaan, ‘s avonds, maar niet voor een kwartje, voor vijf cens. Georgeke kwam nat en vuil, huilend naar huis, roepend dat hij niets gezien had van het vuur en de schaduwen maar dat Nonkel Pierken hem in het water gestampt had, omdat hij de vijf cens niet vooraf had willen geven. En meer kregen we er ook niet van te weten.




Meer Gentse geschiedenis? Ghendtsche Tydinghen valt voor slechts €20 tweemaandelijks in uw brievenbus. http://www.ghendtschetydinghen.be/abonnementen.html

Geen opmerkingen: