6.27.2012

De Arabische revoluties – een jaar later

Het tijdschrift Marxistische Studies brengt deze maand volgend lezenswaardige stuk van Samir Amin. Hij maakt een zeker bilan op van de Arabische Lente en gaat dieper in op de situatie in Egypte, Tunesië, Algerije en Syrië.



De verkiezingsoverwinning van de politieke Islam in Egypte en Tunesië


De verkiezingsoverwinning van de Moslimbroeders en de salafisten in Egypte (januari 2012) was nauwelijks een verrassing. De kapitalistische mondialisering heeft de levensomstandigheden van de bevolking verslechterd, wat leidde tot een opmerkelijke toename van de zogenoemde “informele” activiteiten. In Egypte voorziet meer dan de helft van de bevolking (volgens de statistieken 60 %) op die manier in haar levensonderhoud. De Moslimbroeders zijn zeer goed geplaatst om van deze verslechtering te profiteren en ze tot in het oneindige te reproduceren. Hun eenvoudige ideologie legitimeert deze primitieve markteconomie – ook bazaareconomie genoemd. De Golfstaten stellen hen fabelachtige financiële middelen ter beschikking, die ze kunnen omzetten in doeltreffende actiemiddelen: financiële voorschotten voor de informele economie, liefdadigheid en bijstand (gezondheidscentra en andere).


Dat is de manier waarop de Broeders zich in de reële maatschappij inplanten en haar van hen afhankelijk maken. Dat zou een stuk moeilijker zijn geweest als het niet zo perfect had ingespeeld op de doelstellingen van de Golfstaten, Washington en Israël. Deze drie intieme bondgenoten delen dezelfde bekommernis: het herstel van Egypte doen mislukken. Want een sterk Egypte, een Egypte dat zich heeft opgericht uit de ellende, zou het einde betekenen van de drievoudige overheersing van de Golfstaten (de onderwerping aan het discours van islamisering van de maatschappij), van de VS (een in ellende weggezonken Egypte onder leiding van een compradoreburgerij) en van Israël (een machteloos Egypte dat laat begaan in Palestina).


De geplande mislukking van de “Egyptische revolutie” zou bijgevolg een garantie zijn voor de continuïteit van het systeem dat Sadat had ingesteld en dat berust op het bondgenootschap tussen de legerleiding en de politieke islam. Toch kan een herziening van de verdeling van de voordelen van dit bondgenootschap in het voordeel van de Broeders moeilijker lijken dan gedacht.


De Grondwettelijke Vergadering die na de verkiezingen van oktober 2011 in Tunesië werd ingesteld, zal gedomineerd worden door een rechts blok, bestaande uit de islamitische partij Ennahda en talrijke reactionaire kaders die banden hadden met Ben Ali, nog steeds op post zijn en onder de naam bourguibisten in de “nieuwe partijen” zijn geïnfiltreerd! Beide fracties zweren onvoorwaardelijke trouw aan de “markteconomie” zoals ze vandaag bestaat, dat wil zeggen aan een afhankelijk en ondergeschikt kapitalistisch systeem. Frankrijk en de VS vragen niet beter: “Alles veranderen zodat er niets verandert.”


En toch staan er twee belangrijke veranderingen op de agenda. Positief: een politieke maar geen sociale democratie (dat wil zeggen een “democratie met zwakke intensiteit”) die afwijkende meningen zal tolereren, beter de “mensenrechten” zal respecteren en een einde zal maken aan de politieterreur van het voormalige regime. Negatief: de vrouwenrechten zullen er hoogstwaarschijnlijk op achteruit gaan. Met andere woorden: een terugkeer naar het islamitisch gekleurd meerpartijen-bourguibisme. Het plan van de Westerse mogendheden, dat berust op het reactionaire blok van de compradoreburgerij, zal een einde maken aan deze overgang die sowieso “van korte duur” moest zijn (wat de beweging heeft aanvaard zonder de gevolgen in te schatten) opdat de sociale strijd geen tijd zou krijgen om zich te organiseren en de burgerij zichzelf exclusieve “legitimiteit” kon verlenen door “correcte” verkiezingen te organiseren. De Tunesische beweging betoonde maar weinig interesse voor het “economisch beleid” van het gevallen regime; ze concentreerde haar kritiek op de “corruptie” van de president en zijn familie. Vele, zelfs linkse opstandelingen, stelden de fundamentele oriëntaties van het ontwikkelingsmodel van Bourguiba en Ben Ali niet in vraag. De uitkomst was dus voorspelbaar.


Identieke oorzaken leiden soms tot identieke gevolgen. Wat zullen de volksmassa’s in Egypte en Tunesië denken en doen als ze vaststellen dat hun sociale situatie onverbiddelijk blijft achteruitgaan? Als de werkloosheid en de precaire contracten blijven toenemen? Als ze ook nog krijgen af te rekenen met de gevolgen van de algemene crisis van de kapitalistische mondialisering? Het is nog te vroeg om hier een antwoord op te geven. Maar je kunt niet blijven ontkennen dat enkel een snelle kristallisatie van radicaal links, die veel verder gaat dan de eis voor correcte verkiezingen, ervoor kan zorgen dat de strijd voor veranderingen die deze naam waardig zijn, snel weer wordt opgepakt. Radicaal links moet in staat zijn een democratiseringsstrategie voor de maatschappij uit te werken die veel verder gaat dan correcte verkiezingen. Ze moet deze democratisering verbinden met sociale vooruitgang. Dat betekent dat het huidige ontwikkelingsmodel moet worden opgegeven en radicaal links haar initiatieven verder moet uitdiepen door zich echt anti-imperialistisch en onafhankelijk van het buitenland op te stellen. Het zijn niet de imperialistische monopolies en hun internationale dienstknechten (de Wereldbank, het Internationaal Muntfonds, de Wereldhandelsorganisatie) die de landen uit het Zuiden een helpende hand zullen toesteken om uit het slop te geraken; alleen door zich te richten op nieuwe partners uit het Zuiden zal dit minder moeilijk worden.


Deze fundamentele kwesties beroeren geen enkele van de grote politieke actoren. Het lijkt wel alsof het uiteindelijke doel van “de revolutie” snelle verkiezingen was. Alsof de exclusieve bron van legitimiteit van de macht in de stemhokjes lag. Maar er is nog een andere legitimiteit, een superieure legitimiteit: de legitimiteit van de strijd. Deze twee vormen van legitimiteit zullen in de toekomst stevig met elkaar in aanvaring komen.


Zijn in Algerije hervormingen van binnenuit mogelijk?


Algerije en Egypte waren in de Arabische wereld de twee voortrekkers van het eerste “ontwaken van het Zuiden” in het tijdperk van de Bandungconferentie, van de niet-gebonden landen en van het groeiende besef van de nationale postkoloniale identiteit. Dat ging gepaard met belangrijke authentieke en progressieve economische en sociale verwezenlijkingen, die een mooie toekomst in het verschiet stelden. Beide landen zijn daarna vastgelopen om uiteindelijk terug te keren naar de stal van door het imperialisme gedomineerde landen en maatschappijen.


Het Algerijnse model bleek duidelijk duurzamer en dat kan verklaren waarom dit land beter in staat was zich te verzetten tegen de latere achteruitgang. Daardoor blijft de leidende klasse heterogeen en verdeeld: de enen koesteren nog nationale verzuchtingen, de anderen schikken zich in de onderwerping aan buitenlandse machten (en vaak zie je de twee tegenstrijdige kenmerken bij een en dezelfde persoon!). In Egypte daarentegen is de heersende klasse met Sadat en Moebarak volkomen verworden tot een compradoreburgerij zonder enige nationale verzuchting.


Er zijn twee belangrijke redenen voor dit verschil. De Algerijnse bevrijdingsoorlog heeft uiteraard een sociale en ideologische radicalisering teweeggebracht. In Egypte komt het nasserisme er daarentegen op het einde van de periode waarin, de door de revolutie van 1919 in het leven geroepen beweging een hoge vlucht neemt en in 1946 radicaliseert. De tweeslachtige staatsgreep van 1952 is dus een antwoord op de impasse waarin de beweging zich bevindt. Bovendien had de kolonisatie verwoestende klappen uitgedeeld aan de Algerijnse maatschappij. De maatschappij die ontstond na de herovering van de onafhankelijkheid, verschilde volkomen van die uit het prekoloniale tijdperk. Het was een volkse maatschappij geworden met een grote drang naar gelijkheid.


Dezelfde sterke verzuchting is nergens anders in de Arabische wereld terug te vinden, niet in de Maghreb en niet in de Mashrek. Het moderne Egypte daarentegen werd vanaf het begin (vanaf Mohamed Ali) opgebouwd door de aristocratie die geleidelijk evolueerde naar een “aristocratische burgerij” (of een “kapitalistische aristocratie”). Uit deze verschillen vloeit nog een ander belangrijk onderscheid voort over de toekomst van de politieke Islam. Zoals Hocine Belalloufi aantoont in La démocratie en Algérie: réforme ou révolution ? (verschijnt binnenkort) werd de Algerijnse politieke Islam (de FIS), nadat hij zijn afschuwelijk gezicht had onthuld, volledig buiten spel gezet. Dit betekent zeker niet dat deze kwestie voorgoed tot het verleden behoort. Maar het verschil met de situatie in Egypte is groot. Daar hebben we te maken met een stevige band tussen de macht van de compradoreburgerij en de politieke islam van de Moslimbroederschap.


Al die verschillen tussen beide landen maken verschillende antwoorden op de huidige uitdagingen mogelijk. Algerije lijkt me beter geplaatst (of althans minder slecht geplaatst) om aan deze uitdagingen het hoofd te bieden, in elk geval op korte termijn. Economische, politieke en sociale hervormingen van binnenuit lijken mij in Algerije nog een kans te maken. Egypte daarentegen lijkt onherroepelijk te evolueren naar een verscherping van de tegenstelling tussen “de beweging” en het “antirevolutionaire” reactionaire blok.


Algerije en Egypte zijn treffende voorbeelden van maatschappijen die tot op vandaag niet bij machte zijn om het hoofd te bieden aan deze uitdagingen. Zij zijn in de Arabische wereld ook de twee kandidaten om opgenomen te worden in de rangen van “opkomende” naties. Halen ze het niet, dan zal dat grotendeels te wijten zijn aan de leidende klassen en de huidige machtssystemen. Maar ook de maatschappij, haar intellectuelen en de militanten in de strijdbewegingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid.


Is eenzelfde vreedzame democratische evolutie mogelijk in Marokko? Zolang het Marokkaanse volk aanhanger blijft van het archaïsche dogma dat de monarchie (van het goddelijke recht: amir el mouminine) niet scheidt van de natie, valt dit te betwijfelen. En dat is ongetwijfeld de reden waarom de Marokkanen niets begrijpen van de kwestie van de Westelijke Sahara: de trotse nomaden van de Sahara hebben een andere opvatting van de islam, die hun verbiedt te knielen voor iemand anders dan Allah, ook al is het een koning.


Het Syrische drama


Het regime van Bashar el Assad is nauwelijks beter dan een politiedictatuur die de onderwerping aan de eisen van het gemondialiseerde “liberalisme” escorteert. De opstand van het Syrische volk is dan ook volstrekt legitiem. Blijft nog de doelstelling van de drie bondgenoten: zowel de VS, Israël als Saoedi-Arabië willen de vernietiging van Syrië. Daarvoor mobiliseren ze de Moslimbroederschap en voorzien ze hen zelfs van wapens. Hun eventuele overwinning – met of zonder buitenlandse militaire interventie – zou het land doen ontploffen en de weg vrijmaken voor de uitmoording van alawieten, druzen en christenen. Niet dat ze daarvan wakker liggen. De doelstelling van Washington en zijn partners is niet Syrië te bevrijden van zijn dictator, maar het land ten gronde te richten; zoals ze net zomin Irak wilden bevrijden van Saddam Hoessein maar enkel het land wilden vernietigen.


De enige democratische oplossing zou moeten lopen via ernstige hervormingen ten voordele van de democratische volkskrachten die weigeren zich door de Moslimbroederschap te laten inpalmen. Als het regime niet in staat blijkt dit te begrijpen, zal niets het verdere verloop van het drama naar zijn catastrofale einde tegenhouden. Wel grappig hoe de sultan van Qatar en de koning van Saoedi-Arabië zich nu opwerpen als kampioenen van de vooruitgang van de democratie (bij de anderen, wel te verstaan). Wat een klucht!


De wereldstrategie van het imperialisme en de democratische kwestie


In mijn boek heb ik willen aantonen dat de depolitisering van doorslaggevend belang is geweest voor de verschijning van de politieke islam. Deze depolitisering is zeker niet specifiek voor het Egypte van Nasser. Ze was schering en inslag in alle nationale volksexperimenten vanaf het eerste ontwaken van het Zuiden en zelfs in de historische socialistische maatschappijen nadat de eerste fase van de revolutionaire opflakkering was uitgedoofd. De gemeenschappelijke noemer: de onderdrukking van de democratische praktijk (die ik niet beperk tot het organiseren van verkiezingen met meerdere partijen), dat wil zeggen de onderdrukking van afwijkende meningen en politieke stellingnames en de eventuele organisatie daarvan.


Om politisering mogelijk te maken is democratie noodzakelijk. En er is maar sprake van democratie wanneer de “tegenstanders” over vrijheid beschikken. In alle gevallen is de onderdrukking van de democratie, die dus aan de grondslag ligt van de depolitisering, verantwoordelijk voor de erop volgende catastrofe, of zich dat nu uit door een hang naar het verleden (religieus of ander), of door aansluiting te zoeken bij het “consumentisme” en het valse individualisme zoals voorgesteld door de Westerse media. Dat laatste was het geval voor de volkeren van Oost-Europa en de vroegere Sovjet-Unie en is overigens ook het geval niet alleen bij de middenklassen (die eventueel kunnen profiteren van de ontwikkeling) maar ook bij de volksklassen; ze willen, bij gebrek aan alternatief, ernaar streven ook al is het maar een graantje van de ontwikkeling mee te pikken (uiteraard volstrekt begrijpelijk en legitiem).


In het geval van de islammaatschappijen neemt de depolitisering vooral de vorm aan van een (zichtbare) “terugkeer” naar de Islam. Dat de macht van de reactionaire politieke islam, de onderwerping aan het buitenland en de verpaupering worden uitgedrukt door een toename van de informele activiteiten, door de organisatie van de bazaareconomie dus, is niet specifiek voor Egypte. Dat is een feit in de meeste Arabische en moslimmaatschappijen, tot en met en ver voorbij Pakistan. Hetzelfde gebeurt in Iran. De triomf van deze bazaareconomie werd vanaf het begin gezien als het belangrijkste resultaat van de “khomeinistische revolutie”. De vertaling van de macht van de islam naar de bazaareconomie heeft Somalië op de rand van de afgrond gebracht en weggeveegd van de kaart.


Wat moeten we ons voorstellen bij een machtsgreep van de politieke islam?


Van alle kanten worden we gerustgesteld, maar of ze nu juist of fout zijn, de sussende woorden getuigen van een ongelooflijke naïviteit. “Het was fataal, onze maatschappijen zijn van de islam doordrongen; wij hebben ervoor gekozen het te negeren; het werd ons opgedrongen”, zeggen de enen. Alsof het succes van de politieke islam niet te wijten zou zijn aan de depolitisering en de sociale afbraak die men verkiest te negeren. “Het is niet zo gevaarlijk; het succes is van voorbijgaande aard en het bankroet van de door de politieke islam uitgevoerde macht zal de opinies ertoe aanzetten er zich van los te maken”. Alsof de Broeders in kwestie plots gewonnen zijn voor het respect van de democratische principes! Washington doet in elk geval alsof het dit gelooft net zoals ook de door de heersende media gefabriceerde opinies en een groep Arabische “intellectuelen”, uit opportunisme of door gebrek aan inzicht.


Neen. De uitoefening van de macht door de reactionaire politieke islam is er om er te blijven gedurende… 50 jaar? En terwijl de politieke islam de samenlevingen die hij bestuurt elke dag dieper wegdrukt in onbetekenendheid op wereldschaal, zullen de “andere” hun opgang verderzetten. Aan het einde van deze “overgang” zullen de betrokken landen helemaal onderaan de wereldladder staan.


De kwestie van de democratische politisering vormt in de Arabische wereld en ook elders de centrale as van de uitdaging. Ons tijdperk is niet dat van de democratische vooruitgang maar integendeel dat van de achteruitgang van de democratie. De uiterste centralisatie van het monopoliekapitaal maakt de totale en onvoorwaardelijke onderwerping van elke politieke macht aan zijn bevelen mogelijk en eist die ook. De “presidentiële” macht – op het eerste gezicht uiterst geïndividualiseerd maar in werkelijkheid volkomen onderworpen aan de financiële plutocratie – is de vorm waaronder de vergane burgerlijke democratie wordt teniet gedaan (deze burgerlijke democratie die een tijdlang versterkt was door de verworvenheden van de werkers) en wordt vervangen door de democratische farce. En de embryo’s van de democratie in de periferieën, als ze al bestaan en gepaard gaan met nog grotere sociale achteruitgang dan in de centra van het systeem, verliezen hun geloofwaardigheid.


De achteruitgang van de democratie is synoniem met depolitisering. Want democratie betekent dat er krachten opduiken die niet alleen een “machtswissel” (zonder enige verandering!) voor ogen hebben maar ook in staat zijn een alternatief maatschappijproject te formuleren. Zodra de creatieve burger van het toneel is verdwenen, wordt hij opgevolgd door de gedepolitiseerde burger, die niet meer is dan een passieve toeschouwer van de politieke scène, een consument die gevormd is door het systeem en (onterecht) denkt dat hij een vrij individu is. Vooruitgaan op de weg van de democratisering van de maatschappij gaat hand in hand met de politieke bewustmaking van de volkeren. Maar waar moeten we beginnen? De beweging kan vertrekken vanuit beide polen. Niets kan de concrete analyse van de concrete situatie vervangen, niet in Algerije of in Egypte, net zo min als in Griekenland, in China, in Congo, in Bolivia, in Frankrijk of in Duitsland. Bij gebrek aan zichtbare vooruitgang in die richting zal de wereld terechtkomen – en eigenlijk bevindt de wereld zich daar al – in de chaotische draaikolk die wordt geassocieerd met een implosie van het systeem. Dan valt het ergste te vrezen.



Geen opmerkingen: