Vanaf het begin hebben alle natiestaten in Europa programma’s om de bevolking op hun grondgebied te homogeniseren op het gebied van taal en cultuur. Iedere staat dient daarvoor insiders en outsiders aan te wijzen en deze vervolgens te reguleren. Deze categorisering en regularisering heeft met betrekking tot moslims een sterke islamofobische logica. Islamofobie is een structureel verschijnsel dat leidt tot het categoriseren en hiërarchiseren van groepen mensen die vervolgens de toegang tot de morele gemeenschap wordt gegund of juist ontzegd.
Drie paradigmaverschuivingen
De islamofobische logica in beleid en debat is het gevolg van drie paradigmawisselingen: van het classificeren van migranten op basis van sociaal-economische kenmerken naar cultureel differentialisme; van het idee van Nederland als een morele gemeenschap gebaseerd op het behoren bij een religieuze of socialistische zuil naar een gemeenschapsidee op basis van een ideaalbeeld van seculiere en seksuele vrijheden; en de opkomst van securitisering van islam.
De eerste paradigmawisseling die betrekking heeft op etnische diversiteit, religie en migratie, betreft de verschuiving van het categoriseren van migranten op basis van sociaal-economische kenmerken, naar het centraal stellen van hun cultuur: cultureel differentialisme. Cultuur wordt hierbij essentialistisch opgevat, als een duidelijk herkenbare, statische eigenschap van een groep van wie het doen en laten wordt verklaard door die cultuur.
De tweede paradigmawisseling is die van de morele gemeenschap. Zoals Haddad en Balz (2008) laten zien is de algemene tendens in Europa met betrekking tot integratie, veiligheid en secularisme een toenadering tot het Franse model met een meer rigide scheiding kerk-staat en een striktere benadering van islamitische gezagsdragers. Wie zien hier een tweede paradigmawissel die van belang is voor islamofobie: de opkomst van secularisme. Vanaf de jaren tachtig is het idee dat Nederland als morele gemeenschap gebaseerd is op religieuze identiteiten (de verzuiling), vervangen door een beeld van de morele gemeenschap waarin het idee van de natie en deugdzame burger is verbonden met het ideaal van seculiere en seksuele vrijheden en tolerantie. De tendens tot een seculiere uniformering in Europa onder linkse intellectuelen vaak fel verdedigd wordt tegenover islamitische praktijken zoals de sluier, ritueel slachten en besnijdenis. Dergelijke praktijken worden verworpen, niet persé omdat zij komen van mensen die niet christelijk zijn of een andere huidskleur hebben, maar omdat zij staan voor een cultuur die zich zou kenmerken door een onderwerping aan religieuze plichten en idealen en dus zou verhinderen dat individuen zich bekennen tot seculiere waarden. Het idee daarbij is dat juist secularisme veiligheid en vrijheid zou geven aan religieuze minderheden in natiestaten.
De derde paradigmaverschuiving heeft betrekking op islam als veiligheids-issue en culturalisering van veiligheid.Het debat over islam als maatschappelijk verschijnsel na 9/11 steeds meer een debat geworden over islam, dreiging en geweld. Het gaat hierbij echter niet alleen om dreiging van geweld. Diverse overheidsdiensten gingen zich steeds meer richten op verschijnselen van religieuze orthodoxie die de democratische rechtsorde en sociale cohesie zou ondermijnen.
De matrix
Deze drie paradigmawisselingen zorgen ervoor dat cultuur (ic islam) tot een veiligheidsprobleem is gemaakt en het veiligheids-beleid richt zich inmiddels op een bescherming van de morele gemeenschap met haar ideaalbeeld van seculiere, egalitaire en tolerante waarden. De dilemma’s in beleid en debat zijn daarbij redelijk overzichtelijk. Kiezen we voor de sociale cohesie van de samenleving als geheel of kiezen we voor de autochtone niet-moslims? Kiezen we voor een paciferende stijl of juist voor een confrontatie-stijl in het benoemen en aanpakken van problemen? Dit alles leidt tot de volgende islamofobie-matrix:
1) Nativisten: ‘Verdedigen’ een ideaalbeeld van de Nederlandse cultuur en identiteit tegen een verwatering, verloedering en teloorgang ervan veroorzaakt door een vermeende oprukkende islam en elite. Het idee van autochtonie eerst staat hier hoog in het vaandel.
2) Seculiere fundamentalisten: ‘Verdedigen’ specifieke verlichtingsidealen (zoals vrijheid van meningsuiting) als absolute en onaantastbare idealen en waarden vanuit het idee dat dit de sociale vrede en cohesie beschermt tegenover onverdraagzame ideologie en religie.
3) Culturisten: ‘Verdedigen’ het idee van de ‘joods-christelijke’ traditie als het cement dat de samenleving bijeenhoudt en leggen de nadruk op integratie/assimilatie in de Nederlandse cultuur met haar christelijke wortels.
4) Communitaristen: ‘Verdedigen’ de sociale vrede in de samenleving die gebaat is en gebaseerd is op seculiere en seksuele vrijheden en leggen sterk de nadruk op een cooptatie van minderheden, integratie en gelijkheid voor de wet.
In plaats van absolute categorieen moet je de vierdeling zien als posities die men kan innemen in debat en beleid en die per issue kan verschillen. Die dynamiek wordt niet alleen bepaald door bovengenoemde dilemma’s maar ook door de onderlinge posities en kritiek die men op elkaar heeft. Ook niet iedere vorm van islamkritiek valt hieronder. Alleen die maatregelen en kritiek valt eronder die uitgaan van de bovenstaande drie elementen van de islamofobische logica omdat die leiden tot een hierarchie tussen ogenschijnlijk homogene culturele blokken. Dus waar een beeld van de Nederlandse cultuur staat tegenover de islam en waarbij de laatste in haar geheel als anders wordt gezien of inferieur.
Salafisme als kwelgeest
In de angst voor islam en salafisme spelen verschillende angstbeelden een rol die we ook al bij racisme kunnen terugvinden, maar in het geval van islam en salafisme komt een ander angstbeeld naar voren. Er is angst voor het ongebreidelde geweld dat salafisten zouden kunnen gebruiken, hun pogingen om te participeren in de samenleving worden gewantrouwd (en ook wel uitgelegd als façadepolitiek) en er bestaat de angst dat salafisten met hun geloofsovertuiging grote druk uitoefenen op anderen, in het bijzonder vrouwen. Het gaat daarbij niet (meer) zozeer om het feit dat er een dreiging van geweld uitgaat van de salafisten, maar om de salafisten als bedreiging voor de morele gemeenschap, in het bijzonder de vrijheid die bedreigd zou worden door de vermeende afkeer (haat) van salafisten tegen het Westen.
De logica van islamofobie heeft een voorspelbaar verloop omdat daarin ten eerste wordt verwezen naar incidenten waarin moslims een rol hebben gespeeld (zoals 9/11) en ten tweede omdat daarin wordt uitgegaan van een essentialistisch beeld van islam dat wijdverbreid is onder intellectuelen, politici en in beleid. Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat er geschokt wordt gereageerd op de verschrikkelijke daden van mensen als Mohammed Merah en Mohammed Bouyeri. Juist dat ‘natuurlijk’ zorgt ervoor dat deze beelden uitstekend geschikt zijn voor politieke manipulatie: ze geven gezag en een vanzelfsprekendheid aan een islamofobisch vertoog en een legitimering voor vergaande maatregelen tegen moslims in het algemeen en salafisten in het bijzonder. Als radicale moslims zouden salafisten bij uitstek de tolerantie en seculiere en seksuele vrijheden bedreigen. In beleid, media en politieke discussies zijn zij als het ware de verpersoonlijking van vrees, dreiging en wantrouwen doordat zij appelleren aan abstracte gevoelens van angst die te maken hebben met migratie, etnische diversiteit en religie. Naar moslims toe zendt dit de boodschap uit dat hun juridische en politieke insluiting afhangt van hun religieuze of culturele anderszijn. Hoe meer men als anders (radicaler) gezien wordt, hoe duidelijker de boodschap van uitsluiting is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten