Een tijdje terug, op 20 november, zat ik in een panel over het nut van geschiedenis op school.
Een gesprek over hoe je geschiedenisonderwijs boeiend houdt én relevant, over eurocentrisme, over hoe je koloniale geschiedenis brengt en over het neerhalen van beelden.
Er wordt tegenwoordig nogal vaak het verwijt geuit dat de leerlingen geen kennis meer meekrijgen, of dat "het niveau" gedaald zou zijn.
Een stelling die ik graag onderuit haal. Een stelling die niet gebaseerd is op feiten, noch op data en harde gegevens. In de plaats daarvan krijg je heel wat anekdotiek. Ik ondergraaf die gemeenplaats graag met een eigen anekdote.
"In mijn tijd", toen ik zelf in de middelbare schoolbanken zat, waren er heel wat feiten te kennen, heel wat van buiten te kennen. Geschiedenis was bij uitstek een blokvak, begrippen en data. Ik kan mij nog levendig herinneren hoe we in het derde middelbaar uitgebreid kennis maakten met de hofhouding van Karel de Grote.
Ter illustratie, de relevante bladzijde uit Tijdeigen 3, 1991.
Ik kan mij nog levendig herinneren hoe wij de verschillende begrippen van buiten moesten kennen, de seneschalk, de stalgraaf, de kamenier,...
Tegenwoordig is hier gelukkig niets meer van terug te vinden in de handboeken geschiedenis 3.
Als je "kennis" en "niveau" gaat meten door het aantal woordjes en begrippen dat de leerlingen moeten kennen, tja, dan ga je inderdaad een daling meten. Maar dat slaat toch op niets. Who cares dat scholieren het begrip seneschalk niet kennen.
En doordat er minder tijd verloren gaat aan zinloze begrippen, kan er tijd gemaakt worden om de leerlingen kennis te laten maken met China en India, de opkomst, de structuur en de val van de rijken der Mongolen. De economie van Timboektoe, de Omajjaden en de Abbasiden, de opkomst van Sedjoeken en ga zo maar door.
Over deze en andere dingen hadden we het dus.
Voor de liefhebbers, een beknopt verslag.