2.27.2012
Prokofiev en zijn Romeo en Julia
In 1935 schreef Sergej Prokofiev zijn Romeo en Julia in opdracht van het Bolchoï Theater. Dit stuk, haar oorsprong, haar componist en haar uitvoeringen in beeld gebracht door Iossif Pasternak.
Voor de liefhebbers, het ballet:
2.26.2012
Lucas Catherine over de wortels van islamofobie
Op zijn geheel en al eigen manier. En zoals steeds steengoed.
2.25.2012
Into Hiding!
Vandaag een metal-klassieker, Amorphis!
2.24.2012
integreren nu!
Zeg nu eens eerlijk, hoeveel allochtonen kunnen er stoverij maken of overheerlijke spruitjes of groene-kool-stoemp of hutsepot of tatjespap?
Is er eigenlijk al eens onderzoek gedaan hoeveel allochtoonse huisvrouwen fanatiek elke weekdagavond Thuis volgen, of Familie?
Hoeveel allochtoonse bejaarden kunnen Luc Steeno, Eddy Wally en Bart Kaell woord-voor-woord meezingen en hoeveel gaan er naar Benidorm op vakantie, of hebben een appartement in Blankenberge of hebben een caravan?
Het ergste van al is dat dit gebrek aan integratie al jaren en jaren geleden aan de kaak werd gesteld, maar er werd niet geluisterd. Kijk maar naar deze reportage uit Nederland van enkele decennia geleden:
2.23.2012
de index is niet het probleem
Hieronder een zeer lezenswaardige tekst van het ACW.
Inflatie en gebrek aan rechtvaardige fiscaliteit zijn het probleem. Niet de index.
Alexander De Croo zette vorige week opnieuw de aanval in op de automatische indexering. Blijkbaar is het regeerakkoord enkel een bijbel als de werknemers reparaties vragen. Nochtans is in het regeerakkoord ook afgesproken om de index te vrijwaren.
Niet de index is het probleem, wel de inflatie. En in het bijzonder de overdreven prijzen voor energie in België. Uit de prijzenanalyse van de energiewaakhond CREG blijkt dat we voor elektriciteit en aardgas in België fors meer betalen dan in de buurlanden.
“De werknemers dreigen door het gebrek aan prijscontrole op energie zelfs verschillende keren het gelag te betalen” waarschuwt ACV voorzitter Marc Leemans.
“Een eerste keer rechtstreeks via de factuur. Maar tegelijk stuwen de hoge energieprijzen ook de inflatie en dus de index de hoogte in. Wat alleen maar koren op de molen is van diegenen die pleiten voor het afschaffen van die index. Wat nog zwaardere gevolgen zou hebben voor het inkomen van iedere werknemer. Totaal fout natuurlijk, niet de index is het probleem maar wel de ongecontroleerde energieprijzen. We dringen dan ook aan bij de regering om snel werk te maken van controle op de energieprijzen.”
Uiteraard is het concurrentievermogen van de Belgische economie zeer belangrijk. Het ACV is er voorstander van om de loonkosten te beheersen. Daarvoor zijn er echter veel betere alternatieven dan een eenzijdige ingreep via de index die alleen maar de werknemers en gerechtigden op sociale uitkeringen treft. Veel rechtvaardiger en doelmatiger is de lasten op arbeid te verminderen en te vervangen door een alternatieve financiering van de sociale zekerheid waarbij ook vermogens en andere inkomstenbronnen worden aangesproken. In een studie van april 2011 kwamen de Nationale Bank en het Planbureau al samen tot deze conclusie.
Bovendien zijn loonkosten maar één aspect van het concurrentievermogen. Minstens even belangrijk zijn de investering in opleiding waarvan recent opnieuw bevestigd werd dat die ondermaats is; meer doelmatige economische en innovatiesteun en het opschuiven naar markten met een sterk groeipotentieel.
Men vergeet bovendien dat ons systeem van loonvorming gebaseerd is op 2 pijlers: automatische indexering en de tweejaarlijkse onderhandeling over de loonmarge. Die twee verhouden zich tot elkaar als een siamese tweeling, zoals Luc Coene ooit opmerkte.
2.22.2012
Aswoensdag
Tijd dus voor passende muziek:
meer bij wikipedia
2.21.2012
carnaval
Tijd voor wat achtergrond, de Nederlandse vpro maakte enkele jaren geleden volgende reportage:
2.15.2012
Be Mine (Twisted Metal)
2.13.2012
Zero
Zero from Zealous Creative on Vimeo.
Alles over deze kortfilm
2.11.2012
Schama over Dickens en Moderne Gruwelen
Two hundred years on from his birth, how close is Charles Dickens to you? Do Pip and Peggotty, Carton and Copperfield, Pumblechook, Squeers, and Creakle have a place in your mind? Do you need Dickens as you need food and drink?
I should hope so. God knows, the cruelties and iniquities Dickens devoted himself to savaging with unsparing antic fury are still with us today, and not embalmed behind some vitrine of Victoriana. The suffering of the destitute still shames our complacency. Jo the crossing sweeper can be stumbled over in every crummy bus station at midnight. Tite Barnacles still staff the modern versions of the Circumlocution Office, ready to yawn at the plight of the desperate. The well-heeled still show no embarrassment about showering odious humbug on the Responsibilities of the Indigent. Bounderbys with their sermons on the virtue of the Self-Made abound. We have our Eatanswill elections made farcical by the deluge of money. Impenetrable fog, as in the majestic opening of Bleak House, still shrouds the courts where lawyers for their profit cynically stoke the mania for litigation.
More to the point, how many of us read him, cover to cover, from the Dover Road to the guillotine? Or do we just consume Dickens as picturesque confection at Christmas? Of course Dickens, a supreme showman and pioneer of mass marketing (he dreamed up the monthly serialization that netted 100,000 monthly readers for A Tale of Two Cities in All the Year Round), would have had no problem with the entertainment side of things. But not, methinks, at the price of seeing the sublime rage disappear into some sort of literary equivalent of the plum pudding.
Most urgently, do our children read him? Do schools even try to put Great Expectations or the astounding Little Dorrit in the path of their students and initiate them into the exhilaration? Can our kids get Dickens as they get Twilight or Harry Potter? None of his great contemporaries—Tolstoy or Flaubert—ever explored the seething mind of the child as profoundly as Dickens. But then none of them quite suffered Dickens’s insecurity at a Micawber father imprisoned for debt and himself as a boy entombed in the shoe-blacking factory on the Strand.
My own dad was a bit of Micawber. Mostly self-educated, he spent the money set aside for his first seaside vacation on a complete Chapman and Hall edition of Dickens that he picked up from a cart vendor on the way to Waterloo station. Every Saturday evening he would read aloud to the family, doing all the parts. Occasionally, as I grew a bit, he would let me do Davy, or Oliver, or Jo. It was Pip who always got to me, though—with the terrifying Magwitch arising from the Kentish marshes and threatening to tear out my heart and liver unless I got him his wittles, and the equally terrifying specter of Miss Havisham guiding Pip to her spider–filled wedding cake.
We make much of the collapse of English into the squawk of the tweet and the text. To read Dickens, now more than ever, is to experience its opposite: to be caught up in an abundant tumble of words—and in language juicy with the flux of life. Sometimes it’s used to drag us to places we would rather not go. Our Mutual Friend opens with scavengers on the Thames looking for drowned bodies to provide them with spare change. Though politicians might denounce Dickens’s humane pathos as socialist, in truth he had no program for altering the atrocities of his time beyond a passionate craving for decency. Out of that simple instinct he made imperishable masterpieces.
uit Newsweek Magazine
2.10.2012
Mehring over Charles Dickens
OF the three great English novelists during the long reign of Queen Victoria – Bulwer, Dickens and Thackeray – Dickens was the most loved and most read, although the literature and philosophy of the Continent were much less familiar to him than to either of his classically educated rivals. Yet he easily outstripped them by his original talent and by that indomitable energy for work and life which was perhaps his most outstanding quality.
He was through and through an Englishman; it has been said, not unjustly, that he never left behind him the Cockney of London. In his letters, published after his death by his friend Forster, he complains repeatedly as he journeys in the Swiss mountains, unmarred then by today's hordes of tourists, of the lack of street noises which were, he felt, indispensable for his creative production. "I cannot say how much I miss the streets," he wrote in 1846 from Lausanne where he wrote one of his greatest novels, Dombey and Son.
It is as though they give something to my brain which it cannot do without if it is to work. For a week or fortnight, I can write wonderfully in a remote place; one day in London suffices then to set me up and off. But the trouble and work of writing day after day without this magic lantern is enormous ... My characters seem to want to stand still if they do not have a London around them. I wrote very little in Genoa and thought I had avoided traces of its influence – but, good God, even there I had at least two miles of streets by the lights of which I could roam around at night, and a great theater each evening
Dozens of similar complaints appear in the writer's letters. Among his brothers in Apollo he stands, in this respect, quite alone.
The nerve-shattering life of the city was the real spirit of his artistic creation. He knew that life in its heights and depths; with wonderful penetration he grasped its social types and embodied them in living figures, many of which are still popular in England and beyond England as well. Mr. Pickwick and Sam Weller compare in fame with Don Quixote and Sancho Panza. His heart, even when he was a celebrated dinner guest of Ministers of State and a close friend to all the famous names of England, was with the poor and unfortunate from whose midst he had, by his huge strength of spirit and life, raised himself to brilliant fame. No one could feel more deeply for Nature's stepchildren, the blind, the dumb, and the deaf, nor more deeply – and this says even more – for the stepchildren of society. Even bourgeois aesthetes said of Dickens, partly in accusation, partly in wonder, that he never confused in his sympathy for the working classes crudity, criminality, immorality, or filth.
His creative powers were almost unbelievable. As much as he enjoyed the exciting social life which the fruits of his writing made possible, he still managed to write in scarcely two decades twelve substantial novels as well as a host of stories and sketches, a yearly Christmas tale, travel journals and other things as well; matters which might otherwise occupy the whole of a man's life, such as the founding of a newspaper, the Daily News, or a substantial weekly magazine, Household Words, were for him incidental. Attempts were made to explain his productivity as carelessness; he was accused of a lack of economy, of clumsiness in his plots and denouements, of the improbabilities of his stories, of the mannered style, of a broadness in his humor, of exaggerations, and so on. It is difficult in fact to argue with many of these accusations, which are understandable in light of the facility with which Dickens wrote. Still it goes too far to contest on those grounds the honors due him as the author, since in many of his creations (and not in the least of them) he pursued certain moral ends.
One need only mention in this connection Oliver Twist, in which he describes the poor-relief with such biting humor, or Nicholas Nickleby where he does the same for the school systems, or Bleak House in which he does it for the judiciary. As it happens, notwithstanding the shameful conditions which they reveal, these novels remain a claim to fame on behalf of the English people. If a German author, either in Dickens' time or now, had dared to portray the venality and inflexibility of the official institutions of the government as Dickens did with respect to the judiciary in Bleak House, he would be defamed in all patriotic circles, including the so-called liberal ones, as a disgrace to the Government; and the insulted judges would prepare their genuine Prussian requital, inviting the malcontent to lengthy afterthoughts in prison. There is something true in the writer's words: "Only a free people is worthy of an Aristophanes." To return to Dickens, however, he did not consider tendentiousness in art to be objectionable, but only that tendentiousness which utilized inartistic means. And in the choice of his own means, Dickens, as his letters edited by Forster show, was extraordinarily deliberate and circumspect. Of course, according to an aesthetic doctrine which he himself had contrived. But Lessing already knew that each genius creates new rules for himself; and as strongly as an aesthetic theory may attempt to draw the boundaries around ethical judgment and artistic taste, in the practice of artistic creation those boundaries are continually overrun, as many of the most famous art works of all people and times attest. "To better and to convert men" is an undeniable drive even in the areas of writing and painting; and to attempt to evade it anxiously can readily lead to opposite extremes represented in those tasteless and bland sauces into which a full blown morality is poured under the guise of art.
How strong the artistic temperament was in Dickens is shown most forcefully by the fact that despite his attentiveness to the most important questions of public life and despite his radically democratic sentiments, he remained himself outside of political life. Other possible grounds for this reticence – lack of insight or even of courage – can be excluded for Dickens, because he so often did touch the most sensitive spots in the sensibilities of the ruling classes. But his democratic convictions were not able to stand where they encountered a total lack of artistic sensibility; how bitterly and unjustly did he condemn the United States. And, on the other hand, the artistic quality of Italian life reconciled him to the harsh conditions of the Italian middle and lower classes. Once when he entered Switzerland from Italy he wrote:
The cleanliness of the small doll houses is really wonderful for someone coming from Italy. But the beautiful Italian manners, the soft language the swift acknowledgment of a friendly look, of a word in jest, the enchanting expression of a wish to be pleasant to one and all – these I have left behind the Alps. When I think of them, I long too for dirt, brick floors, naked walls, unwhitewashed ceilings and broken windows.
One should not assume, however, that Dickens as artist saw less deeply in his art than the politician might in his – that Dickens fell into the tired game of playing at charities by which the bourgeoisie attempt to quiet their false consciousness. In fact, the recognition of precisely these perverse impulses made him a Democrat: tirelessly he fought "the worst and meanest of all cant, the cant of philanthropy." To the Christian Socialist he called:
Give a man and his family a glimpse of Heaven by a little air and light, give him water; help him to get clean, brighten the dark atmosphere in which he sees himself, and which makes him callous to everything else ... Then, but not before, will he be willing to hear of him whose thoughts so readily were with the poor, and who sympathized with all human grief.
hen his friend Cruikshank publishes a series of sketches depicting the terrible results of alcoholism, Dickens praises their technical execution, but adds, nonetheless:
The philosophy of the matter, however, as doctrine I take to be quite false – since to be more accurate, the drinking would have to be seen to originate from worry, poverty or ignorance, the three things from which its awful spectre always sets out. Then the sketches would have been a double edged sword – but too radical, I think, for our good old George.
Dickens regarded alcoholism as the English national vice, but even with respect to it he kept himself free of narrowly partisan fanaticism; he himself enjoyed a drink and was never overcome by the attractions of abstinence. Nonetheless, he basically favored the temperance movements; and it was only as they sought to uproot alcoholism with pietistic and moralistic sermonizing that he poked fun at them, for example in one of the scenes in Pickwick Papers. He reiterated constantly the social causes of alcoholism – the confined, unhealthy dwellings with their disgusting odors, the mean working places with their lack of light, air, and water. He felt that if one showed so emphatically the side of the coin on which the common people with their mistakes and crimes were engraved, one was the more obligated to show the other side as well, where the mistakes and crimes of the governments which ruled the people were impressed.
One cannot call him, then, a socialist writer. He lacked any speculative plan or inclination along these lines, quite aside from the fact that it was much more difficult then than now to visualize bourgeois society overthrown and reconstructed on new foundations. Dickens had to work himself up from the bitterest poverty, in the absence of any systematic education; all philosophy would have seemed to him, had he ever troubled himself with the question, a bit foolish. As difficult as the first stages of his life might have been, he was at 27 a famous writer; bourgeois society looked to him uncannily like a stepmother. What it was able to offer, it strenuously heaped on him. He did not, however, become its toady on that account, as did so many like him and for lesser prices; his good heart and his healthy understanding of mankind kept his eyes open to its faults. But with all his passionate words his political credo remained that the institutions of England must be improved, not replaced by new ones.
In the last decade of his life Dickens was overtaken by the auri sacra fames, the unholy lust for gold, which was richly enough satisfied. Not only the writer ran afoul of this; the man himself also deteriorated in a version of suicide awful in its details. It was, apparently, certain love affairs which gave him the idée fixe that he had to earn more and more in order to assure a lavish living not only in the present but also in the future for whomever he was involved with. The extraordinary talent of representation which Dickens had restricted to playacting, reading aloud, and dinner table talk, he now turned to the public recital of his works. His friend Forster had the courage to tell him honestly that this means of earning money was not worthy of him, but this single friendly voice remained unheard in the storm of approbation which accompanied the writer's new career. He had, however, purchased his own demons, which pursued and scourged him from then on and until, in July, 1870, he broke down.
Thus, a shadow marks the twilight of the writer; but this shadow should not be allowed to obscure the brilliant light of his dawn and midday. The grave of the writer, on February 7th, his hundredth birthday, deserves from the German working class as well, a wreath of homage.
tekst online geplaats door MIA
2.09.2012
who killed Che
Democracy Now brengt een interview met Michael Ratner en Michael Steven Smith over hun nieuwste boek, "Who Killed Che?.
2.08.2012
uitstelgedrag
Procrastination from Ryan Perera on Vimeo.
2.07.2012
200 jaar Charles Dickens
Geniaal schrijver van talloze klassiekers, harde beschrijvingen van het harde leven en sprookjesachtige verhalen.
The Charles Dickens Museum from martinib.eu on Vimeo.
meer bij wikipedia, charlesdickenspage, het dickensmuseum, online-literature, dickens-literature en dickens2012. En prachtig materiaal bij de BBC.
2.06.2012
Nerd Rider
2.05.2012
Minne & Maeterlick
De tentoonstelling toont een heleboel werken van de Gentse kunstenaars George Minne en Maurice Maeterlinck en een hoop tijdgenoten die werkten in dezelfde symbolistische sfeer.
e zien fenomenale werken van Gustav Klimt, Oskar Kokoschka, William Degouve de Nuncques, Charles Doudelet, Fernand Khnopff, Constantin Meunier, Odilon Redon, Santiago Rusiñol,Léon Spilliaert, Ossip Zadkine en Théo Van Rysselberghe.
De tentoonstelling loopt nog 19 februari, dus je moet je wel haasten. Op zondagvoormiddag is het gratis voor Gentenaars maar ook op andere dagen moet je je niet inhouden.
Zoals zo vaak in musea moet je in de zalen een beetje zoeken naar hoe je moet lopen, de volgorde van de zalen is allesbehalve goed aangeduid, maar bon, buiten dat alles zeer in orde.
2.04.2012
de Vliegende Boeken
The Fantastic Flying Books of Mr. Morris Lessmore from Moonbot Studios on Vimeo.
2.03.2012
"Reculer pour Mieux Sauter"
“Reculer pour mieux sauter”, zo drukken de Franstaligen het mooi uit. Een stapje terugzetten om beter te springen. Dit moeten we af en toe doen. Zoals we ook af en toe eens moeten terugdenken over wat geweest is om ideeën te hebben voor wat nog te doen staat.
Laat ons even terugkijken naar wat er in het voorbije jaar is gebeurd.
We kregen eindelijk een regering en leren hieruit dat compromissen sluiten de enige oplossing is. Dat compromissen sluiten, deel is van het dagelijks menselijk handelen en dus ook van het politiek handelen. Dat compromissen sluiten het vinden is van elkaar. Dat daarvoor empathie nodig is: belangstelling voor de andere; appreciatie en respect voor de andere, ook als die een andere taal spreekt of een andere visie heeft. Politici hebben op dat vlak ook een voorbeeldfunctie. Van politici verwachten we dat ze beseffen dat ze wat dit betreft ook rolmodellen zijn. Als zij geen compromissen meer willen sluiten, als zij elkaar uitschelden en vernederen, waarom zouden wij op het werk, thuis, op school of in de vereniging dan wél elkaar proberen te vinden, elkaar wél positief bejegenen?
We kregen ook een financiële crisis over ons heen. Een financiële crisis die iedereen raakt. Die iedereen neer kan bliksemen. Wij kunnen ervan meespreken. Een financiële crisis die ons ook heeft geleerd dat de financiële wereld zich losgeweekt heeft van de samenleving, zelfs van de reële economie. Dat moraal en ethiek ontbreken. Een financiële crisis die ook geen grenzen kent. We leren hieruit - wat we in 2008 reeds stelden - dat de financiële markten opnieuw sterker gereguleerd moeten worden en dat grootschaligheid en complexiteit niet de belangen dienen van de kleinen en de eenvoudigen.
We kregen, door de financiële crisis, maar ook door een gebrek aan maatschappelijke en politieke belangstelling, geen vat op de armoedecrisis. Het momentum van het zgn. Europese Jaar tegen de Armoede was al niet meer te voelen in 2011. 45% van de werklozen in de EU loopt het risico in de armoede te vervallen. 8% meer dan in 2004. En die armoede zit dicht bij ons: het aantal kinderen dat in armoede geboren wordt, is bijvoorbeeld in het centrum van Leuven – toch geen arme stad in Vlaanderen - verdrievoudigd op vijf jaar tijd. De aanpak van de armoedecrisis en de toenemende ongelijkheid staat in schril contrast met de aanpak van de financiële en economische crisis. Moest er een ratingbureau Poors’ Standard bestaan dan zou die Europa nu allicht een downgrading geven omwille van een té zwak armoedebeleid.
We werden ook geconfronteerd met een kernramp in Fukushima, met de gevolgen van de klimaatopwarming zoals de droogtes in Oost-Afrika en botsen zo op de grenzen van onze macht over de natuur. We leren hieruit dat we meer en meer kwetsbaar zijn. Maar eveneens dat we die kwetsbaarheid zelf mee maken. Dat we dus mee verantwoordelijk zijn. Of onverantwoordelijk. Straffer nog: we zijn mee verantwoordelijk voor onze eigen omgeving en levenskwaliteit, maar ook voor deze buiten onze landsgrenzen en deze van volgende generaties. Wanneer staan we erbij stil dat de hongersnood in Oost-Afrika door speculatie op de voedselmarkten werd aangezwengeld?
2011 zullen we natuurlijk ook herinneren als het jaar van de zgn. Arabische lente en de val van meerdere dictaturen. Laat ons hieruit maar concluderen dat je de mensen hun hoop op een goed leven niet mag en kan afnemen. Nergens ter wereld. En hoop op een goed leven is meer dan hoop op een gemakkelijk of aangenaam leven, meer dan hoop op meer consumptie. Een goed leven heb je indien je je rechtvaardig behandeld voelt, indien je erkenning en kansen krijgt, indien naar je geluisterd wordt, indien je levenskwaliteit hebt.
Ik denk dat we in 2011 teveel verruwing hebben gezien. Verruwing van de sfeer in de politiek. Verruwing aangezwengeld door de media. Verharding van de commerciële strategieën. Verscherping van het maatschappelijk debat. Neem de discussie over het opkomende conflict tussen de generaties. Wie heeft er nu baat bij om een dergelijk debat te lanceren? Na de allochtonen versus de autochtonen, de Vlamingen tegen de Walen, de werkenden tegen de werklozen worden nu de kinderen tegen hun ouders opgezet. Wij dus tegen zij. Dit is mensen en groepen tegen elkaar opzetten. Dit is geen aanpak die samenleven mogelijk maakt. Dit is een aanpak die het samenleven moeilijk maakt.
Elke generatie kent zijn eigen, specifieke uitdagingen. De oudere generaties hebben al een aantal crisissen en bijhorende besparingen meegemaakt: de oliecrisis in de jaren ’70, de arbeidsmarktcrisis in de jaren ’80, het toekomstplan in de jaren ’90, de muntunie eind de jaren ’90 (met bijhorende indexsprongen, hoge werkloosheid en nepstatuten). Maar dank zij ons sociaal model krijgen alle generaties tal van kansen en mogelijkheden. Een kleine rekensom leert dat jongeren tegen hun 20ste verjaardag al tussen de 130.000 en 170.000 euro hebben ontvangen via allerlei sociale voorzieningen zoals onderwijs, kinderopvang en gezondheidszorg. Om nog niet te spreken van het openbaar vervoer, het wegen- en fietsnet, de satelliet die hen in staat stelt te tweeten en te skypen. Ook ouderen ontvingen en ontvangen veel. Volgens dezelfde rekenmethode constateren we dat mensen tussen hun 60ste en de 90ste levensjaar tussen 600.000 en 800.000 euro ontvangen, aan pensioenen, gezondheidszorg en huishoudelijke hulp.
Iedere generatie heeft zijn eigen kwetsbaarheden en moeilijkheden. Ziekte, handicap of eenzaamheid bij ouderen, bijvoorbeeld. De werkende generatie kampt met toenemende druk. 4 op de 10 werknemers zijn bij het thuiskomen van het werk te gestresst om de dingen te doen die ze leuk vinden. Wie een smartphone heeft, werkt (volgens een Britse studie) 15 uur extra per week. De grenzen tussen werken, thuis en ontspanning verdwijnen zienderogen; voor iedereen. Jongeren hebben het moeilijk op de arbeidsmarkt. Vele jongeren blijven hangen in interimarbeid of contracten van bepaalde duur.
In plaats van de cultuur van de verruwing en verzuring willen voor 2012 de cultuur van de hoop toewensen.
We hopen ten eerste dat we inderdaad vandaag een stapje kunnen terugzetten om later weer vooruit te kunnen gaan, “reculer pour mieux sauter”. Een stapje terugzetten om terug alles wat te herijken. Niet herrijken, wel herijken. Het stapje dat we terugzetten moet ons in staat stellen om ons economisch en maatschappelijke model te verbeteren, om het duurzamer te maken, in staat om een zinvolle samenleving uit te bouwen, in staat om onze kwetsbaarheden aan te pakken, in staat om iedereen levenskwaliteit te geven.
We hopen ten tweede dat deze crisis snel voorbij zal zijn en de economische groei terug aantrekt. We willen niet zomaar meegaan in de besparingswoede van de Europese Commissie, maar we vragen van onze regeringen een actief investeringsbeleid. Er zijn voldoende noden in onze samenleving waarin geïnvesteerd kan worden. We weten nu al dat er dringend meer scholen, kinderdagverblijven, sociale woningen en rusthuizen moeten worden bijgebouwd. Daarnaast moeten we investeren in een meer duurzame economie, via investeringen in hernieuwbare energie, via een milieuvriendelijke mobiliteit en via isolatieprogramma’s in woningen en gebouwen. We zijn blij dat zowel in de Vlaamse als de Federale regering hierover gedebatteerd wordt en initiatieven voor genomen worden.
Ten derde hopen we dat de euro stabiliseert en dat de rust op de financiële markten terugkeert. Zodat er meer tijd en ruimte vrijkomt om werk te maken van een betere regulering van de financiële markten. Zodat er opnieuw aandacht kan gaan naar de strijd tegen de armoede. Naar een betere verdeling van de welvaart. Naar het verkleinen van de ongelijkheid binnen Europa. Laten we hopen dat Europa op dit vlak even krachtdadig te werk zal gaan als in het oplossen van de financiële crisissen.
Ten vierde hopen we dat de verontwaardiging die door de Europese bevolking waart, dit jaar au sérieux wordt genomen. De verontwaardiging tegen de extreme en onrechtmatige verrijking door een kleine elite, de verontwaardiging tegen ongegeneerde belastingsontduiking, zowel in eigen land als in andere lidstaten van de EU, de verontwaardiging tegen de bonuscultuur in sommige sectoren, de verontwaardiging tegen machtsmisbruik, tegen discriminatie, tegen extreem rechtse en hardvochtige alternatieven voor ons sociaal model, tegen het ongegeneerd uitputten van aardse rijkdommen en biodiversiteit, tegen de hoge energie- en huisvestingsprijzen, noem maar op. Iedereen voelt met zijn ellebogen aan dat deze wereld, dit economisch en financieel systeem vierkant draait. Maar we willen ons niet laten verleiden tot machteloosheid. Onze duizenden vrijwilligers zijn niet machteloos en zullen niet machteloos toekijken. Ze willen die verontwaardiging een stem geven en we willen ze omzetten in positieve beleidsvoorstellen die we met hand en tand zullen verdedigen.
We hopen en geloven ook dat we in 2012 verder kunnen werken aan een eigen Belgisch en Vlaams welvaartsmodel. Dit betekent dat onze sociale zekerheid moet verfijnd worden en dat ons fiscaal stelsel kan herijkt worden. We zijn blij dat hierbij aandacht groeit voor de mattheüseffecten en eveneens verwezen wordt naar het Lucasprincipe (“aan wie veel gegeven is, zal veel gevraagd worden; aan wie heel veel gegeven is, zal veel geëist worden”).
De staatshervorming biedt eveneens kansen om communautaire rust te krijgen. Tenminste als men erin slaagt om de waan van de dag te overstijgen. De samenleving, de pers en wij moeten natuurlijk ook wat geduld uitoefenen. Ook Rome werd niet op één dag gebouwd. Dus verwachten dat de Vlaamse regering op één maand tijd voor alle nieuwe bevoegdheden eigen voorstellen klaar heeft liggen is niet eerlijk. Wij willen dat deze overheid de tijd neemt om zelf een warm en solidair Vlaanderen uit te bouwen. Wij als Beweging zullen ook zelf mee nadenken en voorstellen naar voor schuiven. Omdat wij erin geloven dat ons sociaal model ook een overlegmodel is. Sociaal overleg is bij ons een essentiële schakel in onze democratie. Onze verwachtingen op dat vlak zijn bijzonder groot. We geloven niet dat hierop kan ingeboet worden. We geloven wel dat dank zij het sociaal overleg we veel verder en veel meer gedragen zullen kunnen springen.
2012 is ook het jaar van de gemeente- en provincieraadsverkiezingen, voor de burger het belangrijkste politiek niveau met de meeste betrokkenheid. We hopen dat de sociale memoranda die in meer dan 200 gemeenten door onze lokale ACW-afdelingen worden opgesteld zullen opgepikt worden door de lokale politici en dat onze ACW-vrienden en vriendinnen er in zullen slagen om nog meer te wegen op het lokale sociaal beleid.
We hopen verder dat we met onze Beweging alle generaties verder zullen kunnen ondersteunen en mobiliseren. Want, we moeten beseffen dat van kindsbeen af wij voor honderdduizenden, miljoenen mensen een wezenlijke rol spelen. Omdat we de zorgen omkaderen van jong en oud dank zij de diensten van CM, Familiehulp en KAV Kinderopvang. We de jongeren kansen geven met KAJ, Kazou, jong-ACV, Groep Intro en Arktos, omdat we de werkenden ondersteunen met het ACV en we de gezinnen (jonge en oudere) bereiken met de KWB, de rechten van (jonge en oudere) vrouwen verdedigen met de KAV, deze van de nieuwe Belgen via het Internationaal Comité en de armen via Welzijnszorg, en ontspanning bieden via Pasar, onze campings en vakantiecentra. Omdat we ons om de zieken van om het even welke leeftijd bekommeren met Ziekenzorg, we de senioren verenigen en verdedigen met OKRA. En met onze mandatarissen zetten we ons in voor een sociaal beleid, voor alle generaties! Met Wereldsolidariteit doen we trouwens inspanningen voor alle kwetsbaren in de wereld. Zie maar wat we hebben kunnen doen rond de problematiek van het huispersoneel, vaak kindslaven, in Indië. We hopen dat we in 2012 onze ambitie om “Iedereen Mee” te krijgen als collectieve ambitie van onze Beweging kunnen warm houden.
Tot slot hopen we dat 2012 een keerpunt wordt in onze kijk op mens en samenleving. Dat de trend naar slow food en slow TV zich verder zet en vertaalt in een betere kwaliteit van leven en samenleven, met meer tijd voor kinderen, voor familie, voor vrienden en buren. Met minder stress en burn-outs dankzij kwaliteitsvolle jobs en een betere combinatie van arbeid en gezin. Met meer vrijwillige inzet in je buurt en in het verenigingsleven of in je bedrijf. Met de sociale verkiezingen in aantocht hopen we dat het ACV zijn succesverhaal kan verder zetten. We willen ons niet laten verleiden tot doemdenken en cynisme nu onze Beweging zelf zo zwaar is getroffen door de financiële crisis. We willen ons niet laten verleiden tot gelatenheid, maar onze rug rechten en ons engagement voor een rechtvaardige en duurzame samenleving verder gestalte geven.
De toekomst ligt wat ons betreft in een beleid dat investeert in het verduurzamen van de economie, in innovatie die ons vooruit helpt op de weg naar een duurzame samenleving en in een beleid dat de excessen in de samenleving aanpakt zodat het gevoel van rechtvaardigheid kan terugkeren. Tot op vandaag hebben we het aanvoelen dat de superrijken de dans blijven ontspringen. Dat aan hen verhoudingsgewijs te weinig inspanningen worden gevraagd en zolang dat het geval is, blijft het beleid zijn eigen geloofwaardigheid ondermijnen. We kunnen jongeren terug hoop geven door te investeren in die duurzame economie, door het pensioenstelsel te consolideren. Door hun vragen en problemen au sérieux te nemen. Het sleutelwoord is een betere herverdeling van de welvaart. Dit vormt de veilige basis waarop ook de economie zich verder kan ontwikkelen, waarop een nieuw en duurzaam economisch systeem kan ontstaan.
Beste vrienden en vriendinnen, we willen zeker “reculer”, maar dan willen we ook “mieux sauter”. Ik wens het ons allemaal samen toe: een jaar met veel visie, veel vreugde en vriendschap.